Dit artikel is onderdeel van de Editor’s Pick van dr. Koen van der Mijn, bestaande uit een selectie van impactvolle studies die onlangs gepubliceerd zijn in de belangrijkste internationale wetenschapstijdschriften, gefocust op oncologie.
Bekijk hier de gehele selectie.
Het monoklonale antilichaam pembrolizumab is als monotherapie is geïndiceerd voor gebruik bij personen van 12 jaar en ouder voor de behandeling van gevorderd (inoperabel of gemetastaseerd) melanoom en als adjuvante behandeling bij personen met stadium IIB/C- of stadium III-melanoom waarbij complete resectie heeft plaatsgevonden.1 Tot op heden was het onduidelijk of pembrolizumab-behandeling zowel voor (neoadjuvante therapie) als na de operatie (adjuvante therapie) een betere uitkomst geeft bij resectabel stadium III- of IV-melanoom dan enkel adjuvante therapie met pembrolizumab. In een recente fase II-studie is het verschil in uitkomsten tussen neoadjuvante-adjuvante pembrolizumab en enkel adjuvante pembrolizumab bij deze patiënten onderzocht.
In de studie werden patiënten geïncludeerd met fase IIIB –IVC melanoom die in aanmerking kwamen voor chirurgische resectie. De studiedeelnemers werden verdeeld in twee groepen. De neoadjuvant-adjuvantgroep kreeg voorafgaand aan de operatie drie doseringen van pembrolizumab en na de operatie 15 doseringen pembrolizumab. De adjuvantgroep (controlegroep) kreeg enkel na de operatie pembrolizumab toegediend. Pembrolizumab werd elke 3 weken toegediend (200 mg; Q3W) met een totaal van 18 doseringen over een periode van ongeveer 1 jaar, of tot het optreden van ziekteprogressie of onverdraagbare toxiciteit. De primaire studie-uitkomst was de eventvrije overleving in de ‘intention-to-treat’ (ITT)-populatie.
Events werden gedefinieerd als: het optreden van ziekteprogressie en het optreden van toxische effecten waardoor de operatie verhinderd wordt; het onvermogen om chirurgisch alle ziektemassa te verwijderen, het optreden van ziekteprogressie; het optreden van complicaties tijdens of na de operatie; toxische effecten van de behandeling die de start van adjuvante therapie binnen 84 dagen na de operatie verhinderden; recidief van melanoom na een operatie; of overlijden door elke oorzaak.
In totaal werden 313 patiënten met fase IIIB –IVC melanoom geïncludeerd in de studie, waarvan 154 deelnemers in de neoadjuvant-adjuvantgroep en 159 deelnemers in de adjuvantgroep (controlegroep). Na een mediane follow-upperiode van 14,7 maanden had de neoadjuvant-adjuvantgroep een langere eventvrije overleving dan de controlegroep (p=0,004). Een ‘landmark’-analyse toonde aan dat de eventvrije overleving na 2 jaar bij de neoadjuvant-adjuvantgroep 72% (95%-BI: 64-80%) was en bij de controlegroep 49% (95%-BI: 41-59%). Het percentage patiënten dat een of meer behandelingsgerelateerde bijwerkingen van graad 3 of hoger ervaarde, was 12% in de neoadjuvant-adjuvantgroep en 14% in de controlegroep.
De resultaten van deze fase II-studie tonen aan dat de eventvrije overleving bij patiënten met resectabel stadium III- of IV-melanoom significant langer was wanneer pembrolizumab zowel voor als na de operatie toegediend werd, vergeleken met wanneer pembrolizumab enkel na de operatie werd ingezet. Uit de studie kwamen geen nieuwe veiligheidssignalen naar voren.
Referenties