Dit artikel is onderdeel van de Editor’s Pick van dr. Cor de Kroon, bestaande uit een selectie van klinisch relevante literatuur met een focus op het gebied van gynaecologische oncologie. In deze selectie komen onder andere artikelen over nieuwe behandelingen voor baarmoederkanker en ovariumkanker en een onderzoek naar kostenbesparing door heruitgifte van orale antikankermedicatie aan bod.
Bekijk hier de gehele selectie.
Checkpointremmers hebben een revolutie teweeggebracht in de behandeling van kanker. Steeds vaker worden checkpointremmers ingezet in een vroeg stadium van de ziekte als behandeling met curatieve intentie in aanvulling op chirurgie of radiotherapie. Gezien de kans op een langere ziektevrije overleving, is het belangrijk om de veiligheid van checkpointremmers goed in kaart te brengen. Dit werd gedaan in een recente systematische review en meta-analyse.
Checkpoinremmers kunnen de immunologische hemostase verstoren door de cellulaire immuniteit te reactiveren. Dit kan leiden tot orgaandisfunctie, wat zich kan uiten als therapie-gerelateerde ongewenste voorvallen (‘adverse events’, AE’s), die meestal immuun-gemedieerd zijn. Vroege detectie van therapie-gerelateerde AE’s is essentieel om de werkzaamheid van checkpointremmers te garanderen en veiligheid ervan te waarborgen.
De onderzoekers verrichtten een systematische review en meta-analyse van gerandomiseerde fase II- en III-studies. In deze studies werd onderzocht wat de invloed is van behandeling met een checkpointremmer, in aanvulling op chirurgie of radiotherapie, op therapie-gerelateerde AE’s bij patiënten met een solide tumor. Er werd gezocht in MEDLINE, Embase, Web of Science en de Cochrane Library naar relevante studies die gepubliceerd waren tot en met 8 augustus 2023. Vervolgens voerden de onderzoekers een meta-analyse uit om het gepoolde risico op therapie-gerelateerde sterfgevallen, therapie-gerelateerde AE’s, therapie-gerelateerde AE’s van graad 3 of 4, ernstige AE’s en AE’s die leiden tot het stopzetten van de behandeling te schatten.
Er werden 28 gerandomiseerde studies met in totaal 16.976 patiënten geïncludeerd. Toevoeging van een checkpointremmer aan perioperatieve therapie was niet statistisch significant gerelateerd aan een verhoogd aantal therapie-gerelateerde sterfgevallen (OR [95%-BI]: 1,76 [0,95-3,25]), ongeacht het type checkpointremmer. Fatale therapie-gerelateerde AE’s traden op bij 40 van de 9.864 patiënten die werden behandeld met een checkpointremmer, waarvan pneumonitis (n=6; 15,0%), myocarditis (n=5; 12,5%) en colitis (n=3; 7,5%) het vaakst voorkwamen, en bij 13 van de 7.112 patiënten die geen checkpointremmer kregen. Toevoeging van een checkpointremmer aan perioperatieve therapie gaf wél een verhoogd risico op therapie-gerelateerde AE’s (OR [95%-BI]: 2,60 [1,88-3,61]), therapie-gerelateerde AE’s van graad 3 of 4 (OR [95%-BI]: 2,73 [1,98-3,76]), ernstige AE’s (OR [95%-BI]: 1,96 [1,58-2,44]) en AE’s die leiden tot het stopzetten van de behandeling (OR [95%-BI]: 3,67 [2,45-5,51]).
Uit deze systematische review en meta-analyse van gerandomiseerde studies blijkt dat toevoeging van een checkpointremmer aan perioperatieve therapie niet gerelateerd is aan het risico op therapie-gerelateerde sterfgevallen, maar wel aan het risico op onder andere therapie-gerelateerde AE’s van graad 3 of 4 en AE’s die leiden tot het stopzetten van de behandeling bij patiënten met een solide tumor. Volgens de onderzoekers moeten patiënten die worden behandeld met een checkpointremmer nauwlettend gemonitord worden op therapie-gerelateerde AE’s om morbiditeit en het stopzetten van de behandeling in een vroeg stadium van de ziekte te voorkomen.
Referentie