Kleincellig longcarcinoom is een agressieve ziekte die geassocieerd is met slechte overlevingsresultaten. Hoewel de meeste patiënten met gevorderd kleincellig longcarcinoom reageren op de initiële therapie, treedt er meestal ziekteprogressie op binnen enkele maanden. Behandelingsopties voor de tweede lijn zijn beperkt, met een korte responsduur (bereik: van 3,6 tot 5,3 maanden) en een algehele overleving die zelden langer is dan 8 maanden. Er is dus behoefte aan nieuwe therapieën voor patiënten met kleincellig longcarcinoom.
Tarlatamab is een bispecifieke ‘T-cell engager-immuuntherapie’ die de T-cellen van de patiënt richt op kankercellen die delta-like ligand 3 (DLL3) tot expressie brengen. Tarlatamab bindt aan zowel DLL3 op kankercellen als CD3 op T-cellen, wat leidt tot door T-cellen gemedieerde lysis van kankercellen. DLL3 wordt tot expressie gebracht bij 85% tot 94% van de patiënten met kleincellig longcarcinoom, waardoor het een target is voor therapie.
Een klinische fase I-dosisexploratiestudie van tarlatamab bij patiënten met eerder behandeld kleincellig longcarcinoom toonde bemoedigende anti-tumoractiviteit, met een mediane responsduur van 12,3 maanden.1 Hier rapporteren we de resultaten van de klinische fase II-studie DeLLphi-301 die onlangs gepubliceerd zijn in het New England Journal of Medicine, waarin de anti-tumoractiviteit en bijwerkingenprofiel van twee verschillende doseringen van tarlatamab werden onderzocht bij patiënten met eerder behandeld kleincellig longcarcinoom.2
Op basis van eerder genoemde positieve bevindingen, werd de klinische fase II-studie DeLLphi-301 geïnitieerd. In deze open-label klinische studie is de anti-tumoractiviteit en het bijwerkingenprofiel van tarlatamab onderzocht bij 220 patiënten met gevorderde kleincellig longcarcinoom die eerder behandeld zijn met twee of meer behandelingslijnen. Patiënten waren tenminste 18 jaar. Bij alle patiënten was kleincellig longcarcinoom teruggekeerd na, of refractair voor, één op platina gebaseerd behandelregime en ten minste één andere behandellijn.
Doseringen van 10 mg of 100 mg tarlatamab werden om de twee weken intraveneus toegediend bij de patiënten. De primaire uitkomstmaat was het objectieve responspercentage (‘objective response rate’, ORR) beoordeeld door een geblindeerde onafhankelijke centrale beoordeling volgens de Response Evaluation Criteria in Solid Tumors, versie 1.1. De belangrijkste secundaire uitkomstmaten waren de mediane responsduur, progressievrije overleving (‘progression-free survival’, PFS), algehele overleving (‘overall survival’, OS) en het bijwerkingenprofiel.
De mediane follow-up was 10,6 maanden in de 10 mg groep en 10,3 maanden in de 100 mg groep. Een objectieve respons trad op bij 40% (97,5%-BI: 29-52) van de patiënten in de 10 mg groep en bij 32% (97,5%-BI: 21-44) in de 100 mg groep. Onder de patiënten met een objectieve respons was de duur van de respons minstens 6 maanden bij 59% (40 van de 68 patiënten). De mediane PFS was 4,9 maanden (95%-BI: 2,9-6,7) in de 10 mg groep en 3,9 maanden (95%-BI: 2,6-4,4) in de 100 mg groep. De schattingen van de OS bij 9 maanden waren respectievelijk 68% en 66%.
De meest voorkomende bijwerkingen waren cytokine-release syndroom (CRS; 51% in de 10 mg groep en 61% in de 100 mg groep), verminderde eetlust (respectievelijk 29% en 44%) en koorts (respectievelijk 35% en 33%). CRS trad voornamelijk op tijdens behandelingscyclus 1 en bijwerkingen waren in de meeste patiënten van graad 1 of 2. Graad 3 CRS kwam minder vaak voor in de 10 mg groep (1%) dan in de 100 mg groep (6%). Een laag percentage van de patiënten (3%) stopte met tarlatamab vanwege bijwerkingen.
Tarlatamab, toegediend als een dosis van 10 mg om de twee weken, vertoonde anti-tumoractiviteit met duurzame objectieve responsen en veelbelovende overlevingsresultaten bij patiënten met eerder behandelde kleincellig longcarcinoom.