Ontvangers van een transplantatie van een solide orgaan hebben een verhoogd risico op het ontwikkelen van de novo kanker na de transplantatie. Dr. Rosario Mazzola en collega’s zetten in een systematische review de actuele kennis op een rij.
Naast de immunosuppressieve modulatie van de afstotingsreactie, speelt radiotherapie ook een essentiële rol bij de behandeling van kanker bij patiënten die een orgaantransplantatie hebben ondergaan. Er zijn momenteel geen specifieke gegevens over de radio-immuuninteracties voor deze subgroep van patiënten; de gegevens over de wisselwerking tussen bestraling en het immuunsysteem bij de niet-transplantatiepatiëntenpopulatie zijn controversieel omdat zij aantonen dat de bestraling zowel immuunstimulerende als immunosuppressieve effecten heeft.
Het doel van deze systematische review was het evalueren van de veiligheid en effectiviteit van radiotherapie bij patiënten met kanker die eerder een orgaantransplantatie hebben ontvangen. De auteurs zochten in PubMed en Embase naar artikelen gepubliceerd tussen 1 januari 1995 en 30 april 2020 naar studies bij patiënten die radiotherapie hadden ondergaan voor post-transplantatie maligniteiten.
Ontvangers van een orgaantransplantaat hebben een viermaal groter risico op het ontwikkelen van maligniteiten dan de algemene bevolking. Het sterftecijfer van de novo kanker kan daarnaast tot drie keer hoger zijn bij transplantaatontvangers dan bij patiënten die geen transplantatie hebben ondergaan. Deze risico’s komen voort uit de verschillende immunosuppressieve therapieregimes die nodig zijn om histocompatibiliteit te vergroten.
Verschillende pathofysiologische mechanismen kunnen ten grondslag liggen aan het verhoogde risico op kanker, zoals de blootstelling aan infectie met oncogene virussen, chronische ontsteking, en co-existente medische aandoeningen. Het risico van het ontstaan van virus-geassocieerde maligniteiten hangt af van het type getransplanteerd orgaan, het type immunosuppressie, de blootstelling aan lymfocyt-depleterende antilichaamtherapieën en de immuunstatus van de donor en de ontvanger.
Straling-geïnduceerde immuunstimulerende effecten omvatten eigenschappen die kunnen leiden tot de afstoting van lokale en verafgelegen tumoren. Deze eigenschappen kunnen zich manifesteren in klinisch gunstige vormen, zoals het abscopale effect, maar ook in klinisch ongunstige vormen, zoals auto-immuun thyroïditis, morphoea, sialadenitis, interstitiële pneumonitis en alveolitis.
Radiotherapie induceert ook immunosuppressie door incidentele bestraling van immuuncellen in de tumormicro-omgeving en de regionale lymfeklieren, die beide deel uitmaken van de traditionele bestralingstumorvolumes. Zelfs in dit geval kunnen de mogelijke klinische scenario’s gunstige of ongunstige gevolgen hebben, waaronder de eliminatie van autoreactieve lymfocyten van systemische lupus erythematosus en reumatoïde artritis met vervolgens een verbeterde ziektecontrole, of langdurige lymfopenie, die de overleving negatief beïnvloedt.
Voor patiënten met een transplantaat die kanker ontwikkelen, vormt radiotherapie een uitdagend klinisch scenario zonder goed gevestigde zorgalgoritmen. In het algemeen lijkt de tolerantie van getransplanteerde organen niet te verschillen van die van niet-getransplanteerde patiënten.
Desondanks zijn de resultaten voornamelijk van toepassing op radiotherapie die buiten het getransplanteerde orgaan wordt toegediend. Bij radiotherapie in het ontvangende orgaan is voorzichtigheid geboden gezien de aanwezigheid van maligniteit en het gebrek aan veiligheidsgegevens.
Referentie