Vrouwen met een mutatie aan het BRCA1- of BRCA2-gen hebben zoals bekend een sterk verhoogd risico op borstkanker en eierstokkanker. Voor hen bestaat er veel onduidelijkheid omtrent het gebruik van de anticonceptiepil. Die verhoogt namelijk het risico op borstkanker, maar verlaagt het risico op eierstokkanker. Recent onderzoek door wetenschappers van het Nederlands Kanker Instituut (NKI) brengt duidelijkheid. Vrouwen tot 25 jaar oud met de genoemde genmutatie kunnen de pil zonder problemen gebruiken, is het nieuwe advies. Maar na die leeftijd moet toch een afweging gemaakt worden.
Gebruik van de pil levert een verhoging van het borstkankerrisico op met 24%. Daarentegen zorgt het voor een afname van het risico op eierstok- en baarmoederkankerrisico met 50%. Wanneer vrouwen met de pil stoppen neemt het verhoogde borstkankerrisico in 10 jaar weer geleidelijk af, terwijl het verlaagde risico op eierstok- en baarmoederkanker nog langdurig aanhoudt.
Vrouwen met een BRCA1 of BRCA2 mutatie hebben van nature een hoog risico op zowel borst- als eierstokkanker. Het was tot nu toe onduidelijk of pilgebruik bij deze vrouwen tot meer of juist minder kanker leidt. Op basis van alle beschikbare kennis op dit gebied hebben de onderzoekers van NKI dit nu uitgerekend.
Voor jonge vrouwen (tot en met 25 jaar) kunnen vrouwen met een BRCA mutatie zonder problemen de pil slikken, maar na die leeftijd is er een licht verhoogd kankerrisico op de korte termijn. Dat komt doordat pilgebruik dan tot wat meer borstkanker leidt, terwijl eierstok- en baarmoederkanker in die levensfase nog weinig voorkomen. Tien jaar pilgebruik van 20 tot 30 jaar leidt bij 1 op de 50 tot 150 vrouwen met een BRCA-mutatie tot kanker, vóórdat de bescherming tegen kanker in de loop van het leven gaat optreden.
Veel vrouwen die weten dat ze een BRCA-mutatie hebben kiezen ervoor om hun eierstokken en eileiders uit voorzorg te laten verwijderen. Naarmate de preventieve operatie effectiever is, wordt het effect van het voorafgaande pilgebruik ongunstiger. Dit komt doordat pilgebruik na gebruik jarenlang tot meer borstkanker leidt, terwijl er weinig tot geen eierstokkanker meer valt te voorkomen. Het kankerrisico wordt ook ongunstiger als na de operatie hormoonvervangers worden gebruikt. Dit geldt al vanaf korte duur (≤5 jaar) van de hormoontherapie.
Vanwege hun hoge kans op borstkanker (ongeveer 70%), willen niet alle vrouwen met een BRCA mutatie die diagnose afwachten. Als zij kiezen voor een preventieve borstverwijdering, wordt hun resterende borstkankerrisico zeer laag, waardoor zij ook geen verhoogde kankerrisico’s meer ondervinden van pilgebruik of van de hormoonvervangende therapie.
Voor alle vrouwen in de vruchtbare leeftijd, die seksueel actief zijn en niet zwanger willen worden, is het belangrijk om te zorgen voor goede en betrouwbare anticonceptie. Zeker bij tieners en jong-volwassenen, met of zonder BRCA mutatie, is ‘de pil’ daarvoor heel geschikt.
Voor vrouwen met een BRCA mutatie is het echter belangrijk om zich vanaf 25-30 jaar bewust te worden van de afweging die ze moeten maken. Vinden ze het verhoogde kankerrisico op de korte termijn acceptabel, gezien de voordelen van pilgebruik en het hoge kankerrisico dat ze toch al hebben, of willen ze verdere risico stijging voorkomen door over te stappen op niet-hormonale anticonceptie, zoals condooms of een niet-hormonaal spiraal. Helaas is het onwaarschijnlijk dat een hormoonspiraal een goed alternatief is voor ‘de pil’ met betrekking tot het kankerrisico.
Vrouwen met een BRCA mutatie die na tien jaar pilgebruik een preventieve eierstok-verwijdering ondergaan en vanwege ernstige menopauzale klachten besluiten hormoonvervangende therapie te gaan gebruiken, zou kunnen worden aangeraden om na een aantal jaren te proberen of het nog nodig is. Het pilgebruik leidt samen met de standaard hormoonvervangende therapie namelijk al bij korte therapieduur (<= 5 jaar) tot een verhoogd kankerrisico op zowel de korte als de lange termijn.
Vrouwen met een BRCA-mutatie die een preventieve borstverwijdering ondergaan, ondervinden geen verhoogde kankerrisico’s van ‘de pil’ of hormoonvervangende therapie.
De onderzoekers begonnen hun studie met het inventariseren wat er op dit moment bekend is over pilgebruik en het kankerrisico. Op basis van deze kennis werd voor twee hypothetische groepen van 10.000 vrouwen (met of zonder pilgebruik) berekend hoe veel vrouwen op een bepaalde leeftijd borst-, eierstok- of baarmoederkanker zouden krijgen.
Het verschil tussen de pilgebruikers en niet-gebruikers was het aantal vrouwen dat door pilgebruik borstkanker zou krijgen of bij wie juist eierstok- of baarmoederkanker zou worden voorkomen (het netto pileffect). Door op elke leeftijd de netto pileffecten van de drie tumoren bij elkaar op te tellen, werd duidelijk of pilgebruik naar verwachting tot een toename of juist tot een afname van het kankerrisico zou leiden. Bij deze berekeningen werd ook gebruik gemaakt van de Nederlandse cijfers over de prevalentie van kanker, de overlevings- en sterftecijfers en de doodsoorzaken.
Referentie