Bij gevorderd of gemetastaseerd HER2-negatieve maagkanker en carcinoom van het gastro-oesofageale overgangsgebied (‘gastric cancer and gastro-oesophageal junction cancer’, GC/GEJC) is in de laatste 10 jaar chemotherapie de standaard eerstelijnsbehandeling gebleven, ongeacht de ongunstige algehele overleving (‘overall survival’, OS). In de CheckMate 649-studie liet nivolumab plus chemotherapie (NIVO+chemo) een betere OS zien in vergelijking met chemotherapie bij gevorderd GC/GEJC en adenocarcinoom van de slokdarm (‘esophageal adenocarcinoma’, EAC).
Studieopzet CheckMate 649
In CheckMate 649 werden in totaal 2.032 volwassenen met niet eerder behandeld, niet-reseceerbaar gevorderd, of gemetastaseerd GC/GEJC/EAC gerekruteerd, ongeacht PD-L1-expressie. Patiënten met een bekende HER2-positieve status werden uitgesloten van deelname en alle patiënten hadden een ECOG-prestatiestatus van 0 of 1. Patiënten werden gerandomiseerd toegewezen aan nivolumab (360 mg elke 3 weken) plus chemotherapie (chemo, XELOX), nivolumab (240 mg elke 2 weken) plus FOLFOX (n=789), nivolumab (NIVO) plus ipilimumab (IPI; n=409), of alleen XELOX of FOLFOX (n=833). De twee primaire eindpunten van de studie waren OS en progressievrije overleving (‘progression-free survival’, PFS) door een onafhankelijke centrale beoordelingscommissie (BICR) bij patiënten met een PD-L1-gecombineerde positieve score (‘combined positive score’, CPS) van ≥5. Hiërarchisch geteste secundaire eindpunten waren OS voor NIVO+chemo versus chemo voor patiënten met PD-L1 CPS ≥1, en vervolgens voor alle gerandomiseerde patiënten.
Resultaten
Ten tijde van analyse (data cutoff: 27 mei 2021) kende de NIVO+chemo-arm een minimale follow-up van 24,0 maanden. In de NIVO+IPI-arm was dit 35,7 maanden. De patiëntkenmerken van de verschillende groepen bij aanvang van de studie waren goed in balans. In totaal ontving 42% van de patiënten in de groep NIVO+chemo versus chemotherapie een vervolgbehandeling. In de groep NIVO+IPI versus chemotherapie ontving 47% van de patiënten een vervolgbehandeling. In alle armen was chemotherapie de meest gekozen vervolgbehandeling. Immuuntherapie werd als vervolgbehandeling gegeven bij 2-3% van de patiënten in de regimes met nivolumab en 9-12% in de chemotherapie-armen.
Met een langere follow-up werd alleen een klinisch relevante verbetering in OS gezien met NIVO+chemo versus chemo. In de PD-L1 CPS ≥5-populatie was sprake van een 30% reductie in risico op overlijden (HR [95%-BI]: 0,70 [0,61-0,81]) en een 12%-verbetering in het 24-maands OS-percentage. In de totale populatie was het risico op overlijden 21% lager (HR [95%-BI]: 0,79 [0,71-0,88]) en het 24-maandspercentage 9% hoger bij de toevoeging van nivolumab. Ook het PFS-voordeeleffect bleef met een langere follow-up aanwezig bij NIVO-chemo in vergelijking met chemotherapie alleen, zowel bij PD-L1 CPS ≥5 als bij de totale populatie. Objectieve responspercentages (‘objective response rate’, ORR) bleven hoger en de responsduur van langer met NIVO-chemo versus chemotherapie.
Het secundaire eindpunt van OS bij NIVO+IPI versus chemotherapie bij patiënten met PD-L1 CPS ≥5 werd niet bereikt (HR [96,5%-BI]: 0,98 [0,71-1,10]; p=0,2302). Er werd bovendien geen PFS-voordeel gezien bij NIVO+IPI vergeleken met chemotherapie bij patiënten met PD-L1 CPS ≥5, noch voor de totale populatie. Hoewel de responspercentages met NIVO+IPI lager waren dan met chemotherapie, was de responsduur langer in zowel de PD-L1 CPS ≥5-populatie als de totale populatie. Hoewel het om een klein aantal patiënten ging, werd een langere mediane OS en hogere ORR gezien met NIVO+IPI in vergelijking met chemotherapie bij de patiënten met hoge microsatellietinstabiliteit-tumoren. Er kwamen in deze studie geen nieuwe veiligheidssignalen naar voren.
Conclusie
Met de additionele 12 maanden follow-up, werd het OS- en PFS-voordeel van NIVO+chemo ten opzichte van chemotherapie-monotherapie bevestigd bij eerder onbehandelde patiënten met gevorderd GC/GEJC/EAC. NIVO+IPI. Bij patiënten met PD-L1 CPS ≥5 werd deze associatie met een verbetering in OS in vergelijking met chemotherapie niet gezien. De behandelingen met NIVO+chemo en NIVO+IPI leverde in deze studie geen nieuwe veiligheidssignalen op. Deze langere follow-up voor NIVO+chemo vormt een extra aanwijzing voor het gebruik ervan in eerstelijnssetting bij patiënten met gevorderd maag- of slokdarmcarcinoom.
Referentie
Janjigian YY, Ajani JA, Moehler M, et al. Nivolumab (NIVO) plus chemotherapy (chemo) or ipilimumab (IPI) vs chemo as first-line (1l) treatment for advanced gastric cancer/gastroesophageal junction cancer/esophageal adenocarcinoma (GC/GEJC/EAC): CheckMate 649 study. Gepresenteerd tijdens ESMO 2021; abstract LBA7.