Neoadjuvant ipilimumab en nivolumab verbetert overleving bij gevorderd resectabel melanoom

november 2024 Oncotrials Niels Elbert
Skin tissue cancerous cells, melanoma

Neoadjuvante behandeling met ipilimumab en nivolumab gevolgd door een operatie en adjuvante therapie op geleide van de respons resulteert in een langere eventvrije overleving (‘event-free survival’, EFS) dan een operatie gevolgd door adjuvante behandeling met nivolumab bij patiënten met een resectabel melanoom in macroscopisch stadium III. Dit concluderen hoogleraar interne geneeskunde Christian Blank (Nederlands Kanker Instituut, Amsterdam) en collega-onderzoekers op basis van de eerste tussentijdse resultaten van de NADINA-studie.

NADINA

NADINA is een internationale, gerandomiseerde fase III-studie waaraan diverse Nederlandse ziekenhuizen deelnemen, waaronder het Amphia Ziekenhuis, Amsterdam UMC, Antoni van Leeuwenhoek, Erasmus MC, Isala, LUMC, Maastricht UMC+, Máxima MC, Medisch Centrum Leeuwarden, Radboudumc, UMC Groningen, UMC Utrecht en Zuyderland Medisch Centrum. Patiënten met een resectabel melanoom in macroscopisch stadium III werden gerandomiseerd tussen neoadjuvante of adjuvante behandeling met checkpointremmers. Patiënten in de neoadjuvante groep werden neoadjuvant behandeld met ipilimumab en nivolumab, gevolgd door een operatie. Alleen degenen met een pathologisch partiële respons of non-respons kregen een adjuvante behandeling. Patiënten in de adjuvante groep ondergingen een operatie en werden daarna adjuvant behandeld met nivolumab. De primaire uitkomstmaat was de EFS. Secundaire uitkomstmaten waren onder andere de pathologische respons, recidiefvrije overleving (‘recurrence-free survival’, RFS) en veiligheid.

In totaal werden 423 patiënten willekeurig verdeeld tussen de neoadjuvante groep (n=212) en de adjuvante groep (n=211). Na een mediane follow-upduur van 9,9 maanden bedroeg de 12-maanden-EFS 83,7% in de neoadjuvante groep tegenover 57,2% in de adjuvante groep (HR [99,9%-BI]: 0,32 [0,15-0,66]). Van de patiënten in de neoadjuvante groep had 59,0% een pathologisch complete of bijna complete respons, 8,0% een pathologisch partiële respons en 26,4% een pathologisch non-respons. In de neoadjuvante groep was bij 2,4% van de patiënten ziekteprogressie opgetreden voordat de operatie was uitgevoerd en was bij 4,2% van de patiënten nog geen operatie uitgevoerd of werd deze achterwege gelaten. In de neoadjuvante groep bedroeg de 12-maanden-RFS 95,1% bij patiënten met een pathologisch complete of bijna complete respons, 76,1% bij degenen met een pathologisch partiële respons en 57,0% bij degenen met een pathologisch non-respons.

Bijwerkingen

Ongewenste voorvallen van graad 3 of hoger die gerelateerd waren aan de systemische therapie traden op bij 29,7 van de patiënten in de neoadjuvante groep en bij 14,7 van de patiënten in de adjuvante groep. Er traden geen nieuwe ongewenste voorvallen op die gerelateerd waren aan de behandeling met nivolumab met of zonder ipilimumab of die gerelateerd waren aan de behandeling met dabrafenib en trametinib.

Referentie

Blank CU, Lucas MW, Scolyer RA, et al. Neoadjuvant nivolumab and ipilimumab in resectable stage III melanoma. N Engl J Med 2024;391:1696-708.