Editor’s pick van prof. Marcel Verheij, Radiotherapeut, Radboudumc
Het uitvoeren van een slokdarmoperatie blijft een belangrijke behandeling voor patiënten met slokdarmkanker. Er treden echter vaak metastasen op wanneer deze operatie niet wordt vergezeld door een (neo)-adjuvante therapie. Bovendien blijken de overlevingsuitkomsten bij alleen chirurgie vaak ongunstig. Om deze reden wordt een slokdarmoperatie vaak voorafgegaan door chemoradiatie, een combinatie van chemotherapie en bestraling. Ook neo-adjuvante chemotherapie blijkt vaak tot gunstigere resultaten te leiden post-operatie. Er zijn echter nog weinig studies geweest die neo-adjuvante chemotherapie en chemoradiatie vergelijken. In een nieuwe studie van dr. Hao Wang uit China werden oesofageale plaveiselcelcarcinoompatiënten gerandomiseerd verdeeld tussen een van beide neo-adjuvante therapieën voor zij een slokdarmoperatie ondergingen.
Deze multicenter open-label-studie werd uitgevoerd in China en includeerde 264 patiënten met lokaal gevorderde oesofageaal plaveiselcelcarcinoom. De deelnemers werden 1:1 gerandomiseerd tussen neo-adjuvante chemoradiotherapie (nCRT, n=132) en neo-adjuvante chemotherapie (nCT, n=132). De nCRT-arm ontving op dag 1, 8 , 15 en 22 een intraveneuze toediening van paclitaxel (50 mg/m2) en cisplatine (25 mg/m2 lichaamsoppervlakte). Daarnaast ondergingen zij een totale radiotherapiedosis van 40 Gy, toegediend in 20 fracties van 2 Gy (5 fracties per week), startend op de 1e dag van chemotherapie. De nCT-arm daarentegen ontving voorafgaand aan de operatie twee cycli chemotherapie. Op dag 1 ontvingen zij intraveneus paclitaxel (135 mg/m2) en cisplatine (75 mg/m2). De 2e cyclus werd toegediend na 3 weken.
Na 30 dagen was de mortaliteit vergelijkbaar in beide armen, met 3,5% mortaliteit in de nCRT-arm en 2,8% in de nCT-arm (p=0,94). Ook na een jaar bleek deze mortaliteit nog vergelijkbaar in beide armen; 87,1% van de patiënten in de nCRT-arm leefde nog en 82,6% van de patiënten in de nCT-arm (p=0,30). Wel waren minder overlijdens in de nCRT-arm veroorzaakt door tumorprogressie of recidieven in vergelijking met de nCT-arm (respectievelijk 6,8% versus 14,4%; p=0,046). Hoewel de R0-resectiepercentages vergelijkbaar waren, bleek de tumorregressiegraad daarnaast gunstiger in de nCRT-arm dan in de nCT-arm (p<0,001). Tevens waren er meer negatieve lymfeknopen zichtbaar bij patiënten behandeld met nCRT ten opzichte van nCT (66,1% versus 46,2%).
Tevens was het aantal complicaties dat post-operatief ontstond vergelijkbaar tussen de twee neo-adjuvante behandelingen; zo ontwikkelde 14,9% van de patiënten in de nCRT-arm een longontsteking, ten opzichte van 13,0% in de nCT-arm (p=0,68). Acuut respiratoir ‘distress’-syndroom ontstond bovendien bij respectievelijk 2,6% en 1,9% en pneumothorax bij 1,8% versus 10,9% van de kankerpatiënten.
CONCLUSIE
In conclusie bleken de uitkomsten van patiënten met lokaal gevorderd oesofageaal plaveiselcarcinoom vergelijkbaar bij behandeling met neo-adjuvante chemotherapie of neo-adjuvante chemoradiotherapie voorafgaand aan een slokdarmoperatie. De patiënten vertoonden een vergelijkbare 1-maand- en 1-jaars-mortaliteit en ook de incidentie van complicaties die ontstonden was vergelijkbaar. Wel was de tumorregressiegraad gunstiger bij patiënten met neo-adjuvante chemoradiotherapie en ook werden bij hen meer negatieve lymfeknopen gezien dan bij neo-adjuvante chemotherapie. In dit opzicht leidde behandeling met chemoradiotherapie voorafgaand aan slokdarmoperatie tot gunstigere uitkomsten voor deze patiëntengroep.
Referentie