Hoe goed beschermen de coronavaccins patiënten die tot risicogroepen behoren? Om antwoord op die vraag te krijgen zijn er door ZonMw al in februari acht grote onderzoeken in ons land opgestart, en gaandeweg beginnen de resultaten binnen te komen. Deze week werd duidelijk in hoeverre patiënten met een solide kanker door de vaccins beschermd worden, en de resultaten zijn bemoedigend. Op 20 september werden de resultaten van het onderzoek gepresenteerd op het congres van de European Society of Medical Oncology en ze worden binnenkort gepubliceerd in vakblad The Lancet Oncology.
Het onderzoek heeft de naam VOICE (Vaccination against cOvid In CancEr) gekregen en is uitgevoerd door UMC Groningen, Erasmus MC in Rotterdam en Antoni van Leeuwenhoek in Amsterdam, in samenwerking met het RIVM en het Integraal Kankercentrum Nederland. Het blijkt dat de vaccinaties voor kankerpatiënten veilig zijn, en doorgaans tot een adequate bescherming leiden.
Reden voor de VOICE-studie was het feit dat COVID-19 ernstige gevolgen kan hebben voor patiënten met kanker. Men wilde daarom niet alleen weten of de vaccins hen afdoende bescherming zouden bieden, maar ook of er geen bijwerkingen zouden ontstaan. Enerzijds kan chemotherapie de afweerreactie die de vaccins teweegbrengen verminderen, anderzijds bestond er de kans dat immuuntherapie de afweerreactie juist zou versterken met allerlei bijwerkingen tot gevolg.
In het kader van de studie zijn 503 patiënten met solide tumoren en 240 controlepersonen, allemaal partners van de patiënten, gevaccineerd met het Moderna mRNA vaccin. Zij kregen twee doses met vier weken daartussen. De eerste vaccinatie vond plaats binnen drie maanden van de meest recente toediening van immuuntherapie of binnen vier weken van de meest recente toediening van chemotherapie. Primair eindpunt van de studie was de productie van antistoffen tegen het coronavirus na twee vaccinaties. Een positieve reactie op het virus (seroconversie) werd gedefinieerd als een concentratie van meer dan 10 virusbindende antilichamen per milliliter bloedserum.
Vier weken na de tweede vaccinatie bleek er geen verschil in reactie te zien te zijn tussen patiënten en gezonde mensen. Die laatsten hadden op dat punt voor 100% seroconversie bereikt, en dat gold ook voor zeer veel patiënten: 99,3% voor immuuntherapie, 97,4% voor chemotherapie en 100% voor chemo-immuuntherapie.
De onderzoekers wilden daarnaast graag weten of de respons, die was ontstaan, wel bescherming biedt tegen het krijgen van COVID-19. Op basis van het vermogen van de antistoffen om het virus te neutraliseren bleek een waarde van 300 virusbindende antistoffen per milliliter de grens te zijn tussen een suboptimale en een adequate respons. Na de twee vaccinaties ontstond een adequate respons bij 93,1% van de patiënten die immuuntherapie kregen, 83,8% bij chemotherapie en 88,8% bij chemo-immuuntherapie. In de controlegroep werd een adequate respons gevonden bij 99,6% van de controlepersonen.
Bij de meeste patiënten nam de concentratie antistoffen toe na de tweede vaccinatie. Dit wijst erop dat bij de groep patiënten die de grenswaarde van 300 virusbindende antistoffen niet bereikte na twee vaccinaties een derde vaccinatie (‘booster’) mogelijk alsnog een adequate respons kan geven. Dit zal in vervolgonderzoek worden uitgezocht. Slechts één patiënt liep in de periode tot 28 dagen na de tweede vaccinatie COVID-19 op. Tijdens het onderzoek zijn geen onverwachte bijwerkingen van de vaccinatie gezien.
De onderzoekers volgen de deelnemers aan het onderzoek nog steeds. Op dit moment verzamelen zij de gegevens over de beschermingsgraad van de vaccins op zes maanden na vaccinatie. Ook zal de reactie van T-cellen worden onderzocht, aangezien deze afweercellen kunnen bijdragen aan de bescherming tegen COVID-19.
Meer informatie