Eerstegraads familieleden (ouders en kinderen) van personen met pancreas adenocarcinoom, die bepaalde kankergerelateerde pathogene kiembaanvarianten hebben, hebben een significant hoger risico op het ontwikkelen van verschillende soorten kanker, zo bleek uit de resultaten van een studie uit de Verenigde Staten, die recent is gepubliceerd in JAMA Oncology. Dat kon oplopen tot een negen keer zo hoog risico: eerstegraads vrouwelijke familieleden die het BRCA1-gen dragen hebben negen keer meer kans op borstkanker dan de algemene bevolking.
“Hoewel de eerstegraads familieleden misschien weten dat ze een verhoogd risico lopen op het ontwikkelen van pancreas ductaal adenocarcinoom, realiseren ze zich misschien niet dat ze ook een verhoogd risico lopen op maligniteiten buiten de pancreas, zoals eierstok-, borst-, baarmoeder-, colon- en melanoomkanker,” legthoofdonderzoeker Kari Rabe, MS, hoofdbiostatisticus bij de afdeling kwantitatieve gezondheidswetenschappen van de Mayo Clinic in Rochester (V.S.) uit. “Uiteindelijk hopen we dat ons onderzoek zal leiden tot vooruitgang in het identificeren van kanker in een eerder stadium, wat – op zijn beurt – de overleving van patiënten zal verbeteren.”
Pancreas ductaal adenocarcinoom is de meest voorkomende vorm van alvleesklierkanker, en uit eerder onderzoek is gebleken dat ongeveer 5% tot 10% van de gediagnosticeerde patiënten een pathogene variant in een kankergerelateerd gen heeft. Deze kennis heeft geleid tot de aanbeveling dat eerstegraads familieleden van mensen met pancreas ductaal adenocarcinoom genetisch onderzocht zouden worden om te bepalen of zij drager zijn van bekende kanker-gerelateerde pathogene varianten.
Rabe: “Het belang van deze genetische testen is dat zij behandelingsopties in beeld brengen en helpen te bepalen of familieleden van de patiënt getest moeten. Voor deze studie stelden wij de hypothese dat het risico op pancreas ductaal adenocarcinoom in eerstegraads familieleden verschilt, afhankelijk van welk gen in de familie aanwezig was. Omdat sommige van deze genen ook risico geven op andere maligniteiten van de alvleesklier, vroegen wij ons af of de eerstegraads familieleden ook een verhoogd risico liepen op andere vormen van kanker.”
Rabe en collega’s voerden een case-series studie uit om het risico te evalueren op het ontwikkelen van zowel pancreas ductaal adenocarcinoom als andere kankers bij eerstegraads familieleden van personen met pancreas ductaal adenocarcinoom, die een van de negen bekende kanker-geassocieerde genetische kiembaanvariaties hebben. Die negen betrokken genen zijn: ATM, BRCA1, BRCA2, PALB2, MLH1, MSH2, MSH6, PMS2 en CDKN2A.
De studiepopulatie bestond uit 1.670 eerstegraads familieleden (gemiddelde leeftijd, 58,1 ± 17,8 jaar; 51,1% mannen) van 234 proefpersonen (gemiddelde leeftijd, 62,5 ± 10,1 jaar; 53% mannen; 94,4% blank) ingeschreven in het Mayo Clinic Biospecimen Resource for Pancreas Research register. De meeste deelnemers aan het register ondergingen genetische tests, waarbij de studiedeelnemers drager waren van ten minste één van de negen geëvalueerde varianten. De demografische en kankergerelateerde familiegeschiedenis van de deelnemers werden verzameld via een vragenlijst, waarbij de gegevens werden verkregen tussen 1 oktober 2000 en 31 december 2021.
Onderzoekers drukten de resultaten uit als geschatte gestandaardiseerde incidentieratio’s (SIR’s) met 95% CI’s om het vastgestelde aantal eerstegraads familieleden met een belangrijke vorm van kanker (eierstok, borst, baarmoeder, endometrium, dikke darm, kwaadaardig melanoom of pancreas) te vergelijken met de verwachte leeftijds- en geslachtsspecifieke incidentiecijfers onder de SEER 21-databankpopulatie.
De resultaten toonden een significant verhoogd risico (‘significantly increased risk’, SIR) op eierstokkanker bij vrouwelijke eerstegraads familieleden van personen met BRCA1 (SIR = 9,49; 95% BI, 3,06-22,14) en BRCA2 (SIR = 3,72; 95% BI, 1,36-8,11) varianten in vergelijking met de algemene populatie. Vrouwelijke eerstegraads familieleden van proefpersonen met de BRCA2-variant hadden ook een hoger risico op borstkanker (SIR = 2,62; 95% BI, 1,89-3,54). Evenzo hadden eerstegraads vrouwelijke familieleden van personen die drager waren van Lynch syndroom mismatch reparatie varianten (MLH1, MSH2, MSH6 of PMS2) een verhoogd risico op baarmoeder- of endometriumkanker (SIR = 6,53; 95% BI, 2,81-12,86) en darmkanker (SIR = 5,83; 95% BI, 3,7-8,75).
Onderzoekers zagen een verhoogd risico op het ontwikkelen van pancreas ductaal adenocarcinoom bij eerstegraads familieleden van proefpersonen met genetische afwijkingen in ATM (SIR = 4,53; 95% BI, 2,69-7,16), BRCA2 (SIR = 3,45; 95% BI, 1,72-6,17), CDKN2A (SIR = 7,38; 95% BI, 3,18-14,54) en PALB2 (SIR = 5,39; 95% BI, 1,45-13,79). De onderzoekers zagen ook een significant verhoogd risico op melanoom bij eerstegraads familieleden van proefpersonen met CDKN2A-varianten (SIR = 7,47; 95% BI, 3,97-12,77).
De resultaten tonen aan dat eerstegraads familieleden van proefpersonen met pancreas ductaal adenocarcinoom een verhoogd risico hadden voor zowel pancreas ductaal adenocarcinoom als zes andere kankertypes in vergelijking met de algemene populatie. Rabe concludeert: “Bij de beoordeling van patiënten die ten minste één eerstegraads familielid hebben met pancreas ductaal adenocarcinoom, moeten clinici verder informeren naar genetische tests. Als het eerstegraads familielid meldt dat zij een afwijking in een met geassocieerd gen in hun familie hebben, biedt onze studie extra rechtvaardiging voor clinici om genetische tests voor het eerstegraads familielid aan te moedigen en passende kankerspecifieke surveillance en screening aan te bevelen.”
Referentie