De Europeanen uit de prehistorie werden met het verstrijken van de tijd gaandeweg steeds langer, intelligenter en bleker. Tegelijk nam ook hun risico op hart- en vaatziekten toe, wat te wijten was aan genetische veranderingen die de cholesterolspiegel beïnvloeden. Dat zijn enkele uitkomsten uit een studie door onderzoekers uit Nijmegen en Hannover, die onlangs werden gepubliceerd in wetenschapsblad Frontiers in Genetics. De nieuwe kennis over de menselijke evolutie biedt aanknopingspunten voor de gezondheidszorg van nu.
Het Neolithicum –de nieuwe steentijd- duurde ongeveer vanaf 11.000 voor Christus tot aan het begin van de Bronstijd. In onze contreien begon het Neolithicum na 6000 voor Christus met de bandkeramiekcultuur in Limburg. Ook de hunebedden kwamen tot stand in het Neolithicum, net als beroemde monumenten als Stonehenge. Gedurende het Neolithicum kwamen landbouw en veeteelt op, en maakten jagers/verzamelaars langzaam plaats voor meer geavanceerde culturen, en dat ging gepaard met onder meer verandering van eetgewoonten en van sociaal-culturele gebruiken.
Onderzoekers van de Radboud Universiteit in Nijmegen hebben met collega’s uit Helmholtz Center for Infection Research in Hannover (Duitsland) de ontwikkeling van het menselijk fenotype onderzocht gedurende de laatste 50.000 jaar. Het fenotype is de term voor de uiterlijke verschijningsvorm van een organisme, die wordt beïnvloed door omgevingsfactoren, genetische kenmerken en sociaal-culturele factoren. Daarbij werd specifiek gefocust op complexe kenmerken, die niet door een enkel gen worden bepaald, maar door soms wel honderden genen, gecombineerd met allerlei niet-genetische factoren. Lichaamslengte en intelligentie zijn voorbeelden van deze complexe kenmerken.
Dankzij de techniek GWAS (‘genome-wide association studies) is het mogelijk om alle genen op te sporen die betrokken zijn bij een bepaald fenotypisch kenmerk zoals lichaamslengte. De genen die geassocieerd worden met het bepalen van de lichaamslengte kunnen vervolgens vergeleken worden met het genoom van Europeanen van nu, en van mensen uit het –soms verre- verleden. Archeologen hebben ruim 800 mensen in heel Europa opgegraven waaraan het DNA nog onttrokken kon worden. Daarbij hoort ook Ötzi, een prehistorische jager die vrijwel intact uit het ijs is gekomen in Tirol. Ook in zogeheten veenlijken kon vaak nog leesbaar DNA aangetroffen worden.
De onderzoekers keken niet alleen naar lichaamslengte, maar ook naar andere complexe kenmerken zoals de pigmentatie van de huid, gewicht/BMI, vetmetabolisme, intelligentie en hart- en vaatziekten. Onder invloed van de overgang naar een sedentaire cultuur veranderden die ingrijpend.
De oer-inwoners van Europa hadden lange tijd een vrij donkere huidskleur, maar vanaf zo’n 8.000 jaar geleden begon die gaandeweg lichter te worden, mogelijk door migratie van volkeren vanuit het Midden-Oosten met een lichter huidtype. Ook ontdekten de onderzoekers een duidelijke afname van het ‘gezonde’ HDL-cholesterol, en dat gaat gepaard met een groter risico op hart- en vaatziekten maar tegelijk een mogelijke toename van de intelligentie. Variaties in de HDL- en LDL-cholesterolniveaus zijn in enkele studies al in verband gebracht met cognitieve functies zoals intelligentie, geheugen en leervermogen.
De Nederlands-Duitse onderzoekers denken dat hun studie ook nuttig zijn voor de huidige tijd. Door meer inzicht in de fysiologie van de mensen van nu kunnen maatregelen voor de volksgezondheid, zoals preventieve maatregelen, misschien beter afgestemd worden op specifieke populaties. Zo wijst onderzoek uit dat Aziatische bevolkingsgroepen een hoger risico op metabole en cardiovasculaire complicaties hebben bij een lagere BMI in vergelijking met Europese populaties.
Referentie