overzichtsartikelen

Genexpressieverschillen tussen slokdarmplaveiselcelcarcinomen na de behandeling van hodgkinlymfoom en sporadische primaire slokdarmplaveiselcelcarcinomen

NTVO - 2021, nummer 3, may 2021

drs. S.J.M. Hoefnagel , drs. B.L.M. Ykema , dr. L.S. Rigter , dr. L.L. Kodach , prof. dr. G.A. Meijer , prof. dr. ir. F.E. van Leeuwen , drs. H.N. Khan , dr. P. Snaebjornsson , dr. B.M.P. Aleman , dr. A. Broeks , dr. S.L. Meijer , dr. K.K. Wang , dr. B. Carvalho , prof. dr. M.E. van Leerdam , prof. dr. K.K. Krishnadath

SAMENVATTING

Hodgkinlymfoomoverlevenden (HLO) hebben een verhoogd risico op het ontwikkelen van een tweede maligniteit, waaronder plaveiselcelcarcinoom (PCC) van de slokdarm. Er is een correlatie aangetoond tussen de bestralingsdosis op de slokdarm en het risico op het ontwikkelen van een slokdarmmaligniteit en daarnaast tussen chemotherapie met procarbazine en het ontwikkelen van een maligniteit boven het diafragma. De risico- en biologische factoren voor het ontwikkelen van een PCC bij HLO zijn onbekend. Bij patiënten met een maligniteit in de voorgeschiedenis die een tweede maligniteit ontwikkelen, waaronder borstkanker, colorectale maligniteiten en sarcomen, zijn verschillen gerapporteerd met betrekking tot genexpressieprofielen, ‘mismatch repair’-eiwitten en p53-status in vergelijking met sporadische vormen. Meer inzicht in de moleculaire profielen en pathogenese van PCC-HLO en potentiële verschillen met de sporadische PCC kan bijdragen aan nieuwe surveillancestrategieën, vroege diagnose, beschermingsmaatregelen en nieuwe therapieën voor deze patiënten.

(NED TIJDSCHR ONCOL 2021;18:79-86)

Lees verder

De mogelijke invloed van endocriene therapie en CDK4/6-remmers op cognitie bij het mammacarcinoom

NTVO - 2021, nummer 2, april 2021

P.R. Lee Meeuw Kjoe MSc, prof. dr. E. van der Wall , prof. dr. S.B. Schagen

SAMENVATTING

Endocriene therapie (ET) is de aanbevolen behandeling van het hormoongevoelige mammacarcinoom, in toenemende mate gecombineerd met ‘cycline-afhankelijke kinasen 4 en 6’ (CDK4/6)-remmers. Er is nog weinig bekend over de effecten op cognitie van deze therapieën. In theorie zijn cognitieve gevolgen aannemelijk, vanwege de rol van oestrogenen bij neurale processen en hun interactie met neurotransmitters, de rol van cycline D bij neurogenese, en de bij beide therapieën veelvoorkomende bijwerking vermoeidheid. Hoewel nog geen definitieve conclusies kunnen worden getrokken, lijken diverse klinische onderzoeken te wijzen op schadelijke effecten op cognitie, vooral op het verbaal geheugen, na verlaagde oestrogeenconcentraties of blokkade van oestrogeenreceptoren door ET. Daarnaast verschilt de ernst van de cognitieve effecten mogelijk tussen premenopauzale en postmenopauzale patiënten. Klinische gegevens over de effecten van CDK4/6-remmers op cognitie zijn schaars en conclusies worden belemmerd door beperkte cognitiemetingen. Met het oog op de recente toevoeging van de combinatie van ET met CDK 4/6-remmers aan het arsenaal van ET bij de behandeling van het mammacarcinoom zijn de keuzes in type en volgorde van ET toegenomen.

Longitudinale onderzoeken naar cognitieve effecten van deze combinatiebehandeling zijn nodig om patiënten te kunnen informeren over mogelijke bijwerkingen op de korte en/of lange termijn. Deze onderzoeken dienen cognitiemetingen pre- en postbehandeling, stratificatie op factoren als type en duur ET, gebruik van CDK4/6-remmers, menopauzale status en inachtneming van de onderlinge samenhang tussen ziekte- en behandelingsgerelateerde symptomen te bevatten.

(NED TIJDSCHR ONCOL 2021;18:42-50)

Lees verder

De rokende patiënt en radiotherapie: slechtere oncologische uitkomsten van de behandeling

NTVO - 2021, nummer 2, april 2021

dr. J.L. Kuiper , dr. G.H. Westerveld , dr. L.R.C.W. van Lonkhuijzen , prof. dr. L.J.A. Stalpers

SAMENVATTING

Een groot deel van de patiënten die radiotherapie ondergaan roken of hebben gerookt. Het is van groot belang dat de oncologisch zorgverlener aandacht heeft voor het roken. Continueren van roken tijdens de radiotherapie geeft slechtere oncologische uitkomsten: er is een (tot ruim twee keer) slechtere kankerspecifieke overleving en een (tot vijf keer) grotere kans op ernstige acute en late toxiciteit van de radiotherapie. Daarnaast is er niet alleen een veel grotere kans op overlijden, doorgaan met roken verlaagt ook de kwaliteit van leven, verhoogt de kans op (ernstige) morbiditeit en verhoogt de zorgkosten. Stoppen met roken vermindert het risico op bijwerkingen en sterfte, soms tot het niveau van niet-rokers.

Na het stellen van een oncologische diagnose is er een grotere kans dat een roker succesvol stopt. Deze kans wordt verder verhoogd na een motiverend gesprek door een oncologisch zorgverlener, wat maar weinig tijd hoeft te kosten. Door de aard van de behandeling geeft de bestralingsperiode bij uitstek de kans om de begeleiding van het stoppen met roken op te starten, alvorens de verdere zorg aan de huisarts wordt overgedragen.

(NED TIJDSCHR ONCOL 2021;18:51-5)

Lees verder

Implementatie van de BOtSterkte-score voor patiënten met botmetastasen in het femur: eerste resultaten en ervaringen

NTVO - 2021, nummer 1, february 2021

dr. F. Eggermont , dr. P.G. Westhoff , dr. I.C.M. van der Geest , prof. dr., ir. N. Verdonschot , drs. S. Ligthert , dr. Y.M. van der Linden , dr. E. Tanck

SAMENVATTING

Behandeling van patiënten met pijnlijke botmetastasen in het femur is afhankelijk van onder meer het geschatte fractuurrisico: bij een laag risico op een pathologische fractuur wordt conservatief behandeld met radiotherapie, terwijl bij een hoog risico een electieve stabiliserende operatie wordt overwogen. Huidige methoden in de klinische praktijk hebben een beperkte sensitiviteit en specificiteit in het bepalen van fractuurrisico bij deze patiënten, waardoor patiënten worden over- en onderbehandeld. ‘Finite element’ (FE)-computermodellen kunnen de botsterkte van een femur uitrekenen en zijn beter in het voorspellen van het fractuurrisico dan de huidige methoden. Dit blijkt uit twee eerder uitgevoerde patiëntenstudies. Vanuit dit oogpunt is gestart met een pilot naar de klinische implementatie. De uitkomst van de FE-modellen noemen we de BOtSterkte-score (BOS-score). Er zijn tussen december 2019 en juni 2020 tien fractuurrisico’s met de BOS-score berekend voor patiënten uit het Radboudumc en LUMC. De eerste ervaringen laten zien dat, voor zowel arts als patiënt, de BOS-score van toegevoegde waarde is bij het bepalen van het behandelplan voor femurmetastasen. Dat komt vooral doordat de BOS-score een duidelijke en objectieve score is, waardoor onzekerheid wordt weggenomen en een beter onderbouwde behandelbeslissing kan worden genomen door zowel arts als patiënt.

(NED TIJDSCHR ONCOL 2021;18:4-11)

Lees verder

Intraoperatieve beoordeling van resectiemarges bij mondholtecarcinomen

NTVO - 2020, nummer 8, december 2020

prof. dr. R. de Bree , prof. dr. M.J.H. Witjes

Ned Tijdschr Oncol 2020;17:292-3.

Lees verder

Intraoperatieve beoordeling van resectiemarges met Ramanspectroscopie

NTVO - 2020, nummer 8, december 2020

dr. S. Koljenović , dr. E.M. Barroso , dr. T.C. Bakker Schut , prof. dr. E.B. Wolvius , prof. dr. R.J. Baatenburg de Jong , dr. G.J. Puppels

SAMENVATTING

Radicale tumorresectie is sinds de oudheid het doel van de oncologische chirurgie, toen Galen adviseerde om de hele tumor met alle ‘wortels’ te verwijderen. Voor veel patiënten wordt dit doel helaas ook 2000 jaar later nog niet bereikt. Het is aangetoond dat adequate resectiemarges een significant positief effect hebben op locoregionale controle en overleving. Het gebeurt echter geregeld dat de resectiemarges in- adequaat zijn. Wanneer de chirurg intraoperatieve feedback krijgt over de status van de resectiemarges, kunnen naar verwachting vaker adequate resectiemarges worden verkregen in één chirurgische setting. In dit opzicht is aangetoond dat intraoperatieve beoordeling van resectiemarges op het resectiepreparaat (in het Engels ‘specimen-driven’) superieur is aan intraoperatieve beoordeling van resectiemarges in het wondbed (in het Engels ‘wound bed-driven’). Hoewel intraoperatieve beoordeling de chirurg kan ondersteunen bij het bereiken van volledige tumorresectie heeft het een aantal beperkingen; het is subjectief, arbeidsintensief en logistiek veeleisend. Het is daarom niet realistisch te verwachten dat het breed zal worden geaccepteerd als een standaard in de zorg. Om deze belemmeringen het hoofd te bieden is een objectieve en accurate techniek nodig die eenvoudig in gebruik is. In dit artikel wordt beknopt de intraoperatieve beoordeling van resectiemarges op het resectiepreparaat beschreven, zoals toegepast bij operaties van het mondholteplaveiselcelcarcinoom, en de daarmee gepaard gaande toename in het percentage adequate operaties. Vervolgens wordt besproken hoe deze intraoperatieve beoordelingen verder kunnen worden verbeterd en vereenvoudigd met behulp van Ramanspectrosopie.

(NED TIJDSCHR ONCOL 2020;17:294-300

Lees verder

Gelijktijdige chemo-hormonale behandeling van hormoongevoelige vroege borstkanker: ‘a no-go’?

NTVO - 2020, nummer 8, december 2020

drs. C.F. Jacobs , drs. M. Soesan , prof. dr. G.S. Sonke

SAMENVATTING

Hormoontherapie is de meest gebruikte modaliteit bij de behandeling van vroege borstkanker. In theorie zou deze behandeling al op de dag van diagnose kunnen worden geïnitieerd, maar in de praktijk wordt deze vaak uitgesteld tot na het voltooien van operatie, chemotherapie en/of radiotherapie. Deze handelwijze is gebaseerd op preklinisch onderzoek waarin een mogelijk antagonisme tussen hormoontherapie en chemotherapie werd beschreven, gevolgd door verscheidene klinische onderzoeken die dit bevestigen. Uit deze klinische onderzoeken bleek echter geen significant verschil in totale overleving of ziektevrije overleving tussen gelijktijdige of sequentiële toediening van hormoon-chemotherapie. Evenmin werden verschillen in toxicitieit gezien tussen de gecombineerde of gefaseerde behandeling. Desondanks werd, op basis van preliminaire resultaten die af leken te stevenen op een significant verschil ten voordele van sequentiële toediening, in de klinische praktijk een dogmatische verandering teweeggebracht. Wij hebben een literatuuronderzoek verricht om de beschikbare gegevens samen te vatten. Hieruit blijkt dat gelijktijdige toediening van hormonale en chemotherapie minstens gelijkwaardig is ten opzichte van sequentiele toediening en er mogelijk zelfs voordeel van gelijktijdige behandeling kan zijn. In het bijzonder bij het gelijktijdig toedienen van aromataseremmers en chemotherapie worden veelbelovende resultaten ten aanzien van klinische respons bereikt. Wij vinden daarom dat gelijktijdige chemo-hormonale therapie kan worden overwogen als standaard behandelstrategie bij hormoongevoelige borstkanker.

(NED TIJDSCHR ONCOL 2020;17:301-6)

Lees verder