overzichtsartikelen

Intraoperatieve beoordeling van resectiemarges met Ramanspectroscopie

NTVO - 2020, nummer 8, december 2020

dr. S. Koljenović , dr. E.M. Barroso , dr. T.C. Bakker Schut , prof. dr. E.B. Wolvius , prof. dr. R.J. Baatenburg de Jong , dr. G.J. Puppels

SAMENVATTING

Radicale tumorresectie is sinds de oudheid het doel van de oncologische chirurgie, toen Galen adviseerde om de hele tumor met alle ‘wortels’ te verwijderen. Voor veel patiënten wordt dit doel helaas ook 2000 jaar later nog niet bereikt. Het is aangetoond dat adequate resectiemarges een significant positief effect hebben op locoregionale controle en overleving. Het gebeurt echter geregeld dat de resectiemarges in- adequaat zijn. Wanneer de chirurg intraoperatieve feedback krijgt over de status van de resectiemarges, kunnen naar verwachting vaker adequate resectiemarges worden verkregen in één chirurgische setting. In dit opzicht is aangetoond dat intraoperatieve beoordeling van resectiemarges op het resectiepreparaat (in het Engels ‘specimen-driven’) superieur is aan intraoperatieve beoordeling van resectiemarges in het wondbed (in het Engels ‘wound bed-driven’). Hoewel intraoperatieve beoordeling de chirurg kan ondersteunen bij het bereiken van volledige tumorresectie heeft het een aantal beperkingen; het is subjectief, arbeidsintensief en logistiek veeleisend. Het is daarom niet realistisch te verwachten dat het breed zal worden geaccepteerd als een standaard in de zorg. Om deze belemmeringen het hoofd te bieden is een objectieve en accurate techniek nodig die eenvoudig in gebruik is. In dit artikel wordt beknopt de intraoperatieve beoordeling van resectiemarges op het resectiepreparaat beschreven, zoals toegepast bij operaties van het mondholteplaveiselcelcarcinoom, en de daarmee gepaard gaande toename in het percentage adequate operaties. Vervolgens wordt besproken hoe deze intraoperatieve beoordelingen verder kunnen worden verbeterd en vereenvoudigd met behulp van Ramanspectrosopie.

(NED TIJDSCHR ONCOL 2020;17:294-300

Lees verder

Gelijktijdige chemo-hormonale behandeling van hormoongevoelige vroege borstkanker: ‘a no-go’?

NTVO - 2020, nummer 8, december 2020

drs. C.F. Jacobs , drs. M. Soesan , prof. dr. G.S. Sonke

SAMENVATTING

Hormoontherapie is de meest gebruikte modaliteit bij de behandeling van vroege borstkanker. In theorie zou deze behandeling al op de dag van diagnose kunnen worden geïnitieerd, maar in de praktijk wordt deze vaak uitgesteld tot na het voltooien van operatie, chemotherapie en/of radiotherapie. Deze handelwijze is gebaseerd op preklinisch onderzoek waarin een mogelijk antagonisme tussen hormoontherapie en chemotherapie werd beschreven, gevolgd door verscheidene klinische onderzoeken die dit bevestigen. Uit deze klinische onderzoeken bleek echter geen significant verschil in totale overleving of ziektevrije overleving tussen gelijktijdige of sequentiële toediening van hormoon-chemotherapie. Evenmin werden verschillen in toxicitieit gezien tussen de gecombineerde of gefaseerde behandeling. Desondanks werd, op basis van preliminaire resultaten die af leken te stevenen op een significant verschil ten voordele van sequentiële toediening, in de klinische praktijk een dogmatische verandering teweeggebracht. Wij hebben een literatuuronderzoek verricht om de beschikbare gegevens samen te vatten. Hieruit blijkt dat gelijktijdige toediening van hormonale en chemotherapie minstens gelijkwaardig is ten opzichte van sequentiele toediening en er mogelijk zelfs voordeel van gelijktijdige behandeling kan zijn. In het bijzonder bij het gelijktijdig toedienen van aromataseremmers en chemotherapie worden veelbelovende resultaten ten aanzien van klinische respons bereikt. Wij vinden daarom dat gelijktijdige chemo-hormonale therapie kan worden overwogen als standaard behandelstrategie bij hormoongevoelige borstkanker.

(NED TIJDSCHR ONCOL 2020;17:301-6)

Lees verder

Risico op axillaire lymfekliermetastasen na neoadjuvante systemische therapie bij borstkankerpatiënten: gevolgen voor radiotherapie en directe reconstructie

NTVO - 2020, nummer 7, november 2020

drs. S. Samiei , dr. T.J.A. van Nijnatten , prof. dr. L.J. Boersma , dr. S.M.E. Engelen , prof. dr. R.R.J.W. van der Hulst , prof. dr. M.L. Smidt

SAMENVATTING

Doel: Het risico op axillaire lymfekliermetastasen na neoadjuvante systemische therapie (d.w.z. ypN+) bij borstkankerpatiënten onderzoeken. Hiermee kan de kans op postmastectomieradiotherapie (PMRT) preoperatief worden bepaald bij patiënten die een directe borstreconstructie willen ondergaan ter ondersteuning van preoperatieve gedeelde besluitvorming. Methode: De gegevens van patiënten (klinisch tumorstadium T1-T3) met een klinisch kliernegatieve (cN0) of klierpositieve (cN1) borstkanker werden geanalyseerd, die neoadjuvante systemische therapie hebben ondergaan met daaropvolgend mastectomie en axillaire chirurgie, geregistreerd in de Nederlandse Kankerregistratie van 2010–2016. Het percentage ypN+ voor verschillende subtypen van borstkanker werd bepaald. Logistische regressieanalyse werd uitgevoerd om de correlatie van klinische en pathologische variabelen te bepalen met de uitkomstmaat ypN+. Resultaten: In totaal werden 1.868 patiënten geïncludeerd, van wie 56% ypN+ hadden. cT1-3N0 ER+HER2+, cT1-3N0 ERHER2+ en cT1-2N0 triple-negatieve patiënten hadden het laagste percentage ypN+: respectievelijk 16%, 7% en 7%. cT1-2N1 ER+HER2+, cT1-2N1 ERHER2+, cT1-3N0 ER+HER2, cT1-2N1 ER+HER2, cT3N0 en cT1-2N1 triple-negatieve patiënten hadden het hoogste percentage ypN+: respectievelijk 67%, 59%, 39%, 93%, 31% en 65%. De multivariabele regressieanalyse liet zien dat cT2 (OR 1,72), cT3 (OR 2,58), cN1 (OR 24,9) en ER+HER2-subtype (OR 4,09) positief gecorreleerd zijn met ypN+. Graad 3 (OR 0,54) en ERHER2+-subtype (OR 0,40) waren negatief gecorreleerd met ypN+. Conclusie: Bij patiënten met laag risico (cT1-3N0 ER+/-HER2+ en cT1-2N0 triple-negatief) op ypN+ en daardoor lage kans op PMRT, kan een directe borstreconstructie als een aanvaardbare mogelijkheid worden beschouwd. Bij de andere patiënten geldt een hoog risico op ypN+ en daardoor hoge kans op PMRT.

(NED TIJDSCHR ONCOL 2020;17:251-9)

Lees verder

Transplantatieoncologie: levertransplantatie voor niet-lokaal behandelbare levermetastasen van het colorectaal carcinoom

NTVO - 2020, nummer 7, november 2020

dr. M.E. Tushuizen , prof. dr. K. Verhoef , dr. A.P. van den Berg , dr. W.G. Polak , dr. M.T. de Boer

SAMENVATTING

  • Colorectaal carcinoom (CRC) is een van de meestvoorkomende maligniteiten en voornaamste oorzaken van kankergerelateerde sterfte in de westerse wereld, vooral door gemetastaseerde ziekte.
  • Lokale behandeling van CRC-levermetastasen (CRLM) is de enige potentieel curatieve behandeling van resectabele CRLM met een 5-jaarsoverleving van 60%. De 5-jaarsoverleving van patiënten met niet-lokaal behandelbare CRLM is echter nog steeds beperkt tot 20%.
  • Levertransplantatie leidt tot een hoge overleving bij een selectie van patiënten met niet-lokaal behandelbare CRLM.
  • Verbeterde selectiecriteria voor levertransplantatie geven patiënten met niet-lokaal behandelbare CRLM een 5-jaarsoverleving boven 80%. Deze overleving is vergelijkbaar met de overleving van patiënten die voor een andere indicatie een levertransplantatie ondergaan.
  • Onder zeer strikte voorwaarden kunnen nu ook in Nederland patiënten met niet-lokaal behandelbare CRLM in aanmerking komen voor een levertransplantatie.

(NED TIJDSCHR ONCOL 2020;17:260-5)

Lees verder

Ethische aspecten in de zorg voor oncologische patiënten ten tijde van de COVID-19-epidemie

NTVO - 2020, nummer COVID special, september 2020

dr. E. van Meerten , dr. E. van Nood , dr. M. Bakker , drs. R. van Bruchem-Visser , prof. dr. S. van de Vathorst

SAMENVATTING

Aan het begin van dit jaar werd Nederland overvallen door de COVID-19-epidemie. Als gevolg hiervan kwam de zorg sterk onder druk te staan. Aan de hand van een tweetal ethische principes, maximaliseren van de voordelen en voorrang voor de meest urgente gevallen, beschrijven wij hoe keuzes zijn gemaakt om patiënten ten tijde van de COVID-19-epidemie toch zo optimaal mogelijk te behandelen, en wat de gevolgen van die keuzes voor de oncologische zorg zijn geweest. Daarnaast staan wij stil bij de emotionele gevolgen die deze keuzes hadden voor patiënten, naasten en zorgverleners in de oncologische zorg.

(NED TIJDSCHR ONCOL 2020;17(COVID-19-SPECIAL):3-6)

Lees verder

Oncologische zorg tijdens de coronacrisis

NTVO - 2020, nummer COVID special, september 2020

drs. I.H. Dingemans , dr. V. Engelen

SAMENVATTING

Voor een derde van de mensen met kanker had de acute fase van de coronacrisis gevolgen voor de behandeling of nacontrole. Het meest genoemde gevolg is het omzetten van een consult in het ziekenhuis, naar een telefonisch consult of beeldbelafspraak. Bij 1 op de 6 patiënten die nog moesten starten met hun behandeling, is deze uitgesteld. Bij patiënten die al behandeld werden, is dat bij 1 op de 8 patiënten. Dit blijkt uit een peiling van de Nederlandse Federatie van Kankerpatiëntenorganisaties (NFK) onder 5.302 mensen die kanker hebben of hebben gehad.

(NED TIJDSCHR ONCOL 2020;17(COVID-19-SPECIAL):9-12)

Lees verder

‘Call for action’: impactanalyse van COVID-19-epidemie op de moleculaire diagnostiek

NTVO - 2020, nummer COVID special, september 2020

prof. dr. S.M. Willems , dr. Q.J.M. Voorham , dr. L. van Gennip , S. van Tilburg , dr. R.E. Kibbelaar , Dr. J. Bart , dr. I.D. Nagtegaal , prof. dr. W. Timens

SAMENVATTING

De oncologische zorg heeft tijdens de COVID-19-pandemie onder grote druk gestaan. Op basis van een globale analyse van Pathologisch-Anatomisch Landelijk Geautomatiseerd Archief en de Nederlandse Vereniging voor Pathologie blijkt dat er een aanzienlijke terugloop is van de moleculaire diagnostiek vanaf het begin van de lockdown. Dit roept talrijke vragen op die nadere analyse van de data vereisen.

(NED TIJDSCHR ONCOL 2020;17(COVID-19-SPECIAL):15-6)

Lees verder