NTVO - jaargang 20, nummer 4, september 2023
drs. K.R. Voigt , drs. L. Wullaert , dr. ir. M. Mulder , dr. O. Husson , prof. dr. C. Verhoef , dr. D.J. Grünhagen
De toegang tot (oncologische) zorg staat onder hoge druk, onder andere door de wereldwijde vergrijzing. Na een in opzet curatieve behandeling komen patiënten in een controletraject gedurende meerdere jaren. Meerdere studies hebben aangetoond dat intensieve postoperatieve controles in vergelijking met een minimalistische controle niet leidt tot overlevingsvoordeel of een verbetering van kwaliteit van leven. Een moderne, patiëntgestuurde controle vanuit huis kan gunstig zijn vanuit zowel het perspectief van de patiënt als vanuit maatschappelijk oogpunt. Er is meer onderzoek noodzakelijk om de kwaliteit van leven en kosteneffectiviteit van patiëntgestuurde controles in kaart te brengen. In dit artikel wordt ingegaan op studies die zich bezighouden met een patiëntgestuurde follow-up vanuit huis na oncologische chirurgie.
(NED TIJDSCHR ONCOL 2023;20:148–53)
Lees verderNTVO - jaargang 20, nummer 4, september 2023
N.A.D. Guchelaar , drs. B.J. Noordman , dr. S.L.W. Koolen , dr. B. Mostert , dr. E.V.E. Madsen , dr. J.W.A. Burger , drs. A.R.M. Brandt-Kerkhof , dr. G.J. Creemers , dr. I.H.J.T. de Hingh , dr. M. Luyer , dr. S. Bins , dr. P.C. van der Sluis , dr. E. van Meerten , dr. S.M. Lagarde , prof. dr. C. Verhoef , prof. dr. B.P.L. Wijnhoven , prof. dr. R.H.J. Mathijssen
Peritoneale metastasen zijn geassocieerd met een slechte prognose. Palliatieve systemische chemotherapie is de standaardbehandeling voor patiënten met irresectabele peritoneale ziekte, maar de effectiviteit daarvan wordt belemmerd door de peritoneum-plasmabarrière. Cyclisch toegediende intraperitoneale chemotherapie via een peritoneale toegangspoort zou een nieuwe en betere behandelmogelijkheid kunnen zijn voor deze patiëntenpopulatie. In dit overzichtsartikel wordt de huidige stand van zaken over cyclische intraperitoneale chemotherapie voor verschillende tumortypen besproken en wordt een overzicht gegeven van lopende studies in Nederland.
(NED TIJDSCHR ONCOL 2023;20:154–9)
Lees verderNTVO - jaargang 20, nummer 3, juli 2023
drs. M. Muharam , C. Aleixo Caeiro , dr. R.J.C.G. Verdonschot , dr. N. Wlazlo , drs. G. Prins van Gilst , drs. B.J. Mathot , dr. J. Alsma , dr. M.E.M.M. Bos
Doel: De huidige situatie op de Spoedeisende Hulp (SEH) voor patiënten met een maligniteit die systemische therapie ondergaan in kaart brengen met als focus de doorlooptijd van deze patiënten, zodat in vervolgonderzoek interventies kunnen worden ontwikkeld die tijdwinst mogelijk maken. Opzet: Retrospectief observationeel onderzoek. Methode: Patiënten die in de periode van 1 januari 2019 tot 29 februari 2020 de SEH van het Erasmus MC in Rotterdam bezochten, kwamen in aanmerking voor inclusie. Er zijn twee willekeurige steekproeven genomen om het verschil aan te tonen in ligduur op de SEH tussen respectievelijk patiënten die vanaf de SEH werden opgenomen of ontslagen vanuit de verschillende oncologische disciplines (hematologie, longoncologie en interne oncologie) en tussen patiënten uit de voorgenoemde disciplines die vanaf de SEH werden opgenomen. Benodigde gegevens van de geïncludeerde patiënten werden verkregen vanuit het elektronisch patiëntendossier (HiX, ChipSoft®). Primaire uitkomsten voor het eerste onderzoek betroffen verschillen in patiëntkarakteristieken, klinische parameters van ziekte en behandeling en verschillen in logistieke variabelen op de SEH tussen ontslagen en opgenomen patiënten. Vervolgens werd het verschil in ligduur tussen opgenomen patiënten met een maligniteit van de verschillende disciplines op de SEH geanalyseerd. Resultaten: Voor het verschil tussen opgenomen en ontslagen patiënten vanaf de SEH werden 125 ontslagen en 118 opgenomen patiënten geïncludeerd. Opgenomen patiënten waren ouder dan ontslagen patiënten, kwamen vaker per ambulance naar de SEH, werden vaker door de huisarts doorgestuurd, hadden een kortere tijd tussen de laatste toediening van systemische therapie en presentatie op de SEH, en hadden een langere ligduur op de SEH. Daarnaast kregen ontslagen patiënten vaker de werkdiagnose infectie en trombose/bloeding, terwijl opgenomen patiënten vaker de werkdiagnose bijwerkingen van therapie en ziekteprogressie kreeg. Voor het onderscheid in verblijfsduur op de SEH tussen de disciplines werden 210 patiënten geïncludeerd. Ligduur op de SEH was significant langer voor de longoncologie ten opzichte van de interne oncologie (p<0,001; mean diff. 87; 95%-BI [33; 140]). Ook wanneer een conventionele foto en/of CT-scan werd gemaakt (p=0,002; mean diff. -48; 95%-BI [-77; -18]; p<0,001; mean diff. -167; 95%-BI [-223; -110]) of er een consult op de SEH plaatsvond was de ligduur significant langer (p<0,001; mean diff. -100; 95%-BI [-137; -64]). Opvang door het eigen specialisme zorgde voor een kortere ligduur dan opvang door een ander specialisme (p=0,001). Voor verwijzers lagen patiënten verwezen via de specialist er significant korter dan patiënten per ambulance (p=0,027, mean diff. 53; 95%-BI [6; 100]). Conclusie: Er is een verschil tussen patiënten met een maligniteit die zijn ontslagen of opgenomen vanaf de SEH met betrekking tot leeftijd, type verwijzing en aard van ‘werkdiagnose’, naast het ondergaan van beeldvormend onderzoek en het ontvangen van een consult op de SEH. Dit kan als aangrijpingspunt dienen voor verder onderzoek en mogelijkheden voor verbetering van de doorlooptijden.
(NED TIJDSCHR ONCOL 2023;20:105–14)
Lees verderNTVO - jaargang 20, nummer 2, mei 2023
drs. P.J.J. Damen , prof. dr. ir. J.J. Sonke , dr. C.T. Muijs , dr. M. Peters , dr. J.S.A. Belderbos , dr. P.S.N. van Rossum
Radiatiegeïnduceerde lymfopenie (RIL) is een lang gekende en veelvoorkomende bijwerking van radiotherapie en is een direct gevolg van celdood van lymfocyten die tijdens bestraling het bestralingsveld doorkruisen. Door de hoge stralingsgevoeligheid van lymfocyten treedt de celdood niet alleen op in het hogedosisgebied, maar ook in gebieden van in- en uittredende bundels met lage dosis. Het doel van dit artikel is om een overzicht te geven van de nieuwe inzichten in de klinische relevantie van RIL en mogelijke aangrijpingspunten voor het voorkomen hiervan. In de afgelopen jaren is sprake van toenemende aandacht en bewijs voor de negatieve invloed van RIL op therapierespons en overlevingsuitkomsten van patiënten met solide tumoren. De hernieuwde aandacht is voornamelijk ontstaan door de intrede van immuuntherapie, waarvan de werking afhankelijk is van vitale lymfocyten. Inderdaad blijkt RIL geassocieerd met een verminderde effectiviteit van immuuntherapie. De negatieve effecten van RIL op oncologische uitkomsten worden beschreven bij onder andere hersen-, long-, slokdarm-, hoofdhals- en bekkentumoren. Studies hebben verscheidene klinische en dosimetrische factoren gevonden die geassocieerd zijn met het ontstaan van ernstige RIL. Inzicht in deze factoren kan helpen bij het identificeren van patiënten met een verhoogd risico op RIL en de mogelijke aanpak hiervan. Methoden om RIL te voorkomen zijn gericht op het verminderen van de onbedoelde blootstelling van de circulerende bloedpool en secundaire lymfoïde organen aan radiotherapie. Voorbeelden hiervan zijn hypofractioneren, het hanteren van dosisbeperkingen voor lymfocytrijke risico-organen of het verkleinen van het totale bestraalde volume door middel van protonentherapie of adaptieve radiotherapie.
(NED TIJDSCHR ONCOL 2023;20:63–9)
Lees verderNTVO - jaargang 20, nummer 2, mei 2023
drs. V.D. de Jager , B.N. Cajiao Garcia MSc, dr. A. ter Elst , prof. dr. W. Timens , dr. C.C.H.J. Kuijpers , dr. L.C. van Kempen , prof. dr. E. Schuuring , dr. A.J. van der Wekken , prof. dr. S.M. Willems
Predictieve moleculaire diagnostiek speelt een belangrijke rol bij het bepalen van de behandelmogelijkheden voor patiënten met (gemetastaseerd) niet-kleincellig longcarcinoom (NSCLC). De meeste patiënten met NSCLC worden gediagnostiseerd en behandeld in een niet-academisch ziekenhuis. Deze ziekenhuizen verrichten zelf predictieve moleculaire diagnostiek of besteden dit uit aan een laboratorium in het regionale netwerk van academische en perifere ziekenhuizen en laboratoria. Eerder onderzoek heeft laten zien dat bij een deel van de patiënten met (stadium IV) NSCLC geen of onvolledige moleculaire diagnostiek wordt verricht. Daardoor kan voor deze patiënten geen optimale behandelkeuze voor beschikbare (doelgerichte) geneesmiddelen worden gemaakt. Om in kaart te brengen waarom dit zo is en hoe dit kan worden verbeterd, is in 2020 het project ‘Landelijke implementatie predictieve analyses bij longkanker op regionaal niveau’ gestart. Hierin wordt de workflow van de moleculaire diagnostiek onderzocht binnen zes regionale netwerken in Nederland. In de regio Noord-Nederland is sinds de start van het project een aantal stappen gezet om belemmeringen te identificeren en het aantal patiënten voor wie geen volledige predictieve diagnostiek wordt verricht, te verminderen. In dit overzichtsartikel worden deze stappen, de onderliggende rationale en de ervaringen tot nu toe uiteengezet.
(NED TIJDSCHR ONCOL 2023;20:70–6)
Lees verderNTVO - jaargang 20, nummer 1, maart 2023
dr. A.L. Nijstad , dr. A. Lalmohamed , prof. dr. C.M. Zwaan , dr. A.D.R. Huitema
De behandeling van kanker bij pasgeborenen en zuigelingen is zeldzaam maar uitdagend. Het wordt bemoeilijkt door fysiologische veranderingen tijdens het eerste levensjaar, overmatige toxiciteit, mortaliteit en late effecten. Dosisoptimalisatie van chemotherapeutica kan een belangrijke stap zijn om de resultaten te verbeteren. Momenteel wordt dosering op basis van lichaamsgrootte gebruikt voor de meeste geneesmiddelen tegen kanker die bij zuigelingen worden gebruikt. De doseringsschema’s zijn echter over het algemeen niet ‘evidence-based’ en doseringsstrategieën zijn vaak inconsistent tussen tumortypen en behandelingsprotocollen. In deze systematische review is farmacologisch bewijs ter ondersteuning van doseringsregimes bij zuigelingen verzameld voor een breed scala aan cytotoxische geneesmiddelen met als doel om aanbevelingen voor doseerregimes bij zuigelingen te kunnen genereren.
(NED TIJDSCHR ONCOL 2023;20:17–24)
Lees verderNTVO - jaargang 19, nummer 8, december 2022
drs. S.R. de Wild , dr. L.B. Koppert , prof. dr. M.J.T.F.D. Vrancken Peeters , prof. dr. M.L. Smidt , dr. J.M. Simons
Met de komst van steeds effectievere neoadjuvante systemische therapie (NST) wordt getracht niet alleen de borst-, maar ook de okselbehandeling te de-escaleren bij patiënten met klierpositieve (cN+) borstkanker, omdat men verwacht dat patiënten met een pathologisch complete respons van de oksel (ax-pCR) geen baat hebben bij een okselklierdissectie (OKD). Zodoende zijn er door de jaren heen verschillende minder invasieve procedures geïntroduceerd om de oksel te stadiëren bij cN+ patiënten behandeld met NST. Het is echter nog onduidelijk of het op de lange termijn oncologisch veilig is om een OKD achterwege te laten (of te vervangen door radiotherapie). Een gebrek aan bewijs en consensus heeft geresulteerd in een grote variatie in ‘okselbeleid’, zowel landelijk als wereldwijd. Om de huidige variatie in Nederland in kaart te brengen, is een vragenlijstonderzoek uitgevoerd onder de 35 ziekenhuizen die deelnemen aan de MINIMAX-studie (een prospectieve registratiestudie voor cN+ patiënten behandeld met NST, ClinicalTrials.gov Identifier: NCT04486495). De resultaten laten zien dat er variatie is in toepassing van de TNM-classificatie, er verschillende minder invasieve procedures worden gebruikt om de oksel te stadiëren, er verschillende overwegingen zijn om wel direct een OKD te verrichten en dat het aantal positieve klieren pre-NST of de radiologische respons op NST in het ene ziekenhuis wel en in het andere ziekenhuis geen invloed heeft op het beleid. Los van het feit dat het belangrijk is voor behandelaren om inzicht te hebben in en zich bewust te zijn van de huidige variatie binnen Nederland, geeft deze informatie aan hoe belangrijk het is patiënten te includeren in een studie als MINIMAX, om zo tot (meer) consensus te kunnen komen, ‘shared decision-making’ te bevorderen en te streven naar zorg op maat.
(NED TIJDSCHR ONCOL 2022;19:290–4)
Lees verder