NTVO - 2015, nummer 4, june 2015
dr. K.M.A. Dreijerink , dr. M.E.T. Tesselaar , dr. W.H.M. Verbeek , prof. dr. M.R. Vriens , prof. dr. I.H.M. Borel Rinkes , dr. B. de Keizer , dr. M.G.E. Lam , prof. dr. G.D. Valk
De incidentie van neuro-endocriene pancreastumoren (pNET) neemt toe. Bij een groot deel van de patiënten is er bij presentatie sprake van gemetastaseerde ziekte. Kennis van de pathofysiologie van pNET heeft de laatste jaren geleid tot de introductie van nieuwe behandelmethoden. Er zijn volop ontwikkelingen gericht op innovatie van de behandeling. De behandelingen voor pNET vallen in het domein van de chirurg, endocrinoloog, maag-darm-leverarts, medisch oncoloog, interventieradioloog en nucleair geneeskundige. Door middel van een multidisciplinaire aanpak kan de behandeling van gemetastaseerde pNET voor de individuele patiënt op maat worden gesneden.
(NED TIJDSCHR ONCOL 2015;12:135–40)
Lees verderNTVO - 2015, nummer 4, june 2015
P.D. de Veij Mestdagh , prof. dr. M.W.M. van den Brekel , prof. dr. L.E. Smeele
Transorale robotchirurgie (TORS) is toenemend populair. De operatietechniek kent een aantal voordelen ten opzichte van open of transorale chirurgie, waarvan de belangrijkste zijn het hoge resolutie 3D-zicht op het operatiegebied en het ‘om de hoek’ kunnen werken in 7 vrijheidsgraden, waarbij de hand- en polsbewegingen geschaald worden uitgevoerd door de robotarm met uitfiltering van fysiologische tremor. In de literatuur worden oncologische resultaten beschreven die overeenkomen met andere modaliteiten. Tevens worden in een aantal studies naar behandeling van orofarynxcarcinoom betere functionele resultaten beschreven na TORS, al is het gros van de studies uitgevoerd door een select aantal zeer ervaren onderzoeksgroepen die nauw betrokken waren bij het ontwikkelen van de techniek. In het NKI-AVL wordt TORS gebruikt bij geselecteerde patiënten met lage stadia (I-II) orofarynxcarcinoom, waarbij het doel is toxiciteit te verminderen door lokale radiotherapie te voorkomen. Hoewel TORS een veilige operatietechniek is bij kleine orofarynxcarcinomen, is de meerwaarde van TORS ten opzichte van andere modaliteiten en technieken nog onvoldoende aangetoond. Prospectief onderzoek naar de (kosten)-effectiviteit van de techniek zal de plaats van TORS in het behandelarsenaal van de hoofd-halschirurgie moeten bepalen.
(NED TIJDSCHR ONCOL 2015;12:141–7)
Lees verderNTVO - 2015, nummer 3, may 2015
dr. J.M.M. Gijtenbeek , dr. J.E.C. Bromberg , dr. B.G. Baumert , dr. F.Y.F.L. de Vos , dr. E. Kurt , dr. A.M. Westermann , prof. dr. P. Wesseling
Primaire intracraniële kiemceltumoren zijn zeldzame tumoren, die vooral voorkomen in de adolescentie. Primaire intracraniële kiemceltumoren zijn meestal germinomen; 25% is non-germinoom. Non-germinomen kunnen de tumormarkers AFP en bèta-HCG uitscheiden. Adequate diagnostiek door middel van MRI-hersenen en -wervelkolom, bepaling van tumormarkers in serum en liquor, en (meestal) een biopt zijn nodig om de juiste behandeling te kunnen instellen. Kiemceltumoren zijn radio- en chemotherapiegevoelig, en germinomen zijn met radiotherapie alleen curatief te behandelen. Vanwege de zeldzaamheid van deze tumoren bij volwassenen is de literatuur beperkt en zijn adviezen omtrent behandeling vaak extrapolaties van gegevens bij kinderen. Toxiciteit van de behandeling speelt bij kinderen een grote rol en heeft geleid tot meerdere studies gericht op het reduceren van de radiotherapiedosis en -veld, en het vervangen van radiotherapie door chemotherapie. Bij volwassenen is de tolerantie voor radiotherapie groter, maar zijn de bijwerkingen van chemotherapie potentieel ernstiger. In dit artikel worden suggesties voor diagnostiek en behandeling gegeven, gebaseerd op de beschikbare literatuur.
(NED TIJDSCHR ONCOL 2015;12:96–103)
Dit artikel is een bewerking van ‘Primary intracranial germ-cell tumors in adults: a practical review’. J.E.C. Bromberg, B.G. Baumert, F. de Vos, J.M.M. Gijtenbeek, E. Kurt, A.M. Westermann, P. Wesseling. J Neurooncol 2013;113:175–83.
Lees verderNTVO - 2015, nummer 2, march 2015
drs. R.W.M. Schrauwen , dr. T.M. Bisseling , dr. J.J. Bonenkamp , dr. S.A. Radema , prof. dr. C. Rosman , dr. P.M. Braam
Inleiding: De incidentie van slokdarmkanker zal de komende jaren naar verwachting toenemen. Een groot aantal patiënten zal ouder zijn dan 75 jaar. Sinds de publicatie van de CROSS-studie in 2012 is de behandeling voor een potentieel resectabel slokdarmcarcinoom neoadjuvante behandeling met chemoradiotherapie (CRT) gevolgd door resectie. In de CROSS-studie werden patiënten geëxcludeerd indien ze ouder waren dan 75 jaar en/of een tumorlengte hadden van meer dan 8 cm. In de klinische praktijk worden ook deze patiënten volgens het CROSS-schema behandeld indien zij fit genoeg worden geacht. Het doel van deze studie is om de effectiviteit en toxiciteit van de huidige behandeling van het curabel slokdarmcarcinoom te analyseren voor de populatie die vanwege leeftijd of tumorlengte niet voldoet aan de inclusiecriteria van de CROSS-studie.
Methode: Patiënten die in het Slokdarm Centrum Oost-Nederland tussen 2005 en november 2013 neoadjuvant waren behandeld met CRT gevolgd door een resectie werden geïncludeerd. Vervolgens werden ze in 2 groepen gedeeld: groep 1 ‘binnen de inclusiecriteria CROSS’ (n=110) en groep 2 ‘>75 jaar en/of tumorlengte >8 cm’ (n=16). Primair werd gekeken naar het verschil in ziektespecifieke overleving en algemene overleving en secundair naar de verschillen in bijwerkingen, percentage onderbrekingen van therapie en complete remissie na chemoradiatie.
Resultaten: In deze kleine studie leek er geen verschil in effectiviteit te zijn tussen groep 1 en groep 2. De ziektespecifieke overleving verschilde niet tussen de 2 groepen, hoewel groep 2 wel een kortere algehele overleving had (3,6 vs. 6,2 jaar; p=0,02). Bijwerkingen ten gevolge van de chemoradiotherapie werden vaker gerapporteerd bij een subgroep van 75-plussers (n=9) (89% vs. 64%; relatief risico van 1,4; 95%-betrouwbaarheidsinterval (BI) 1,1–1,8) net als de postoperatieve complicaties (100% vs. 65%; relatief risico 1,5; 95%-BI 1,3–1,8). De behandeling moest bij de subgroep 75-plussers ook vaker worden onderbroken (33% vs. 6%; relatief risico 5,8; 95%-BI 1,7–19,5). Bij de subgroep langere tumoren (n=7) konden we geen verschillen in toxiciteit aantonen. Een opvallende bevinding was verder een relatief laag percentage tumorrest na CRT bij 75-plussers in vergelijking tot de groep ‘binnen de inclusiecriteria CROSS’ (50% vs. 83%; relatief risico 0,6; 95%-BI 0,3–1,2).
Conclusie: Wij vonden aanwijzingen voor het optreden van meer complicaties en een gelijke effectiviteit bij een kleine groep ouderen die volgens chirurg, oncoloog en radiotherapeut in aanmerking kwamen voor neoadjuvante CRT gevolgd door een resectie. Hoewel eveneens gebaseerd op kleine aantallen, vonden we geen verschil in effectiviteit of toxiciteit bij patiënten met een tumorlengte >8 cm.
Discussie: Deze resultaten moeten voorzichtig worden geïnterpreteerd door het retrospectieve karakter, de kleine aantallen en de selectie die heeft plaatsgevonden.
Het is nodig om de onderzoekspopulatie uit te breiden en om onze bevindingen prospectief verder te onderzoeken. Gezien het hoge percentage postoperatieve complicaties in de ouderengroep zou de behandeling chemoradiotherapie met surveillance als een nieuwe be-handelmogelijkheid verder moeten worden onderzocht.
(NED TIJDSCHR ONCOL 2015;12:50–7)
Lees verderNTVO - 2015, nummer 1, february 2015
M.P.J. Schellekens , F.R. Compen , dr. M.L. van der Lee , dr. M.A. van der Drift , prof. dr. A.E.M. Speckens
Mindfulness wordt in toenemende mate aangeboden aan mensen met kanker. Uit een recente meta-analyse werd geconcludeerd dat mindfulness-based interventies effectief lijken te zijn in het verminderen van angsten depressieklachten bij patiënten met kanker. De gereviewde studies kampten echter met tekortkomingen zoals lage methodologische kwaliteit en lage externe validiteit. Het doel van deze systematische review is een overzicht te geven van de gerandomiseerde gecontroleerde studies (RCT’s) naar de effectiviteit van mindfulness-based interventies bij patiënten met kanker, die zijn verschenen sinds de meta-analyse. Twee elektronische databases zijn onderzocht. Vijf RCT’s met in totaal 690 deelnemers en 3 lopende studies werden in deze review geïncludeerd. Mindfulness-based interventies zijn effectief gebleken in het verbeteren van psychische klachten en kwaliteit van leven. Eén studie liet ook zien dat ‘Mindfulness-Based Stress Reduction’ (MBSR) positieve effecten heeft op cortisolprofelen. De methodologische kwaliteit van de RCT’s was goed. Drie RCT’s rapporteren over de vergelijking met een actieve controlegroep, waarbij 2 studies aantoonden dat een mindfulness-based interventie effectiever was dan de actieve controlegroep in het verminderen van psychische klachten. De externe validiteit bleek wederom laag. Het merendeel van de deelnemers was vrouw, gediagnosticeerd met borstkanker en in het curatieve stadium van de ziekte. In de lopende onderzoeken worden echter ook andere kankerpopulaties in verschillende stadia onderzocht.
(NED TIJDSCHR ONCOL 2015;12:11–8)
Lees verderNTVO - 2015, nummer 1, february 2015
drs. T.G. Wiersma , dr. M. Dahele , prof. dr. B.J. Slotman , dr. C.J.A. Haasbeek
Veel primaire tumoren, met name colorectale tumoren, metastaseren naar de lever. Bij beperkte metastasering kan met chirurgie een vijfjaarsoverlevingskans tot ongeveer 50% worden bereikt. De meerderheid van de metastasen zijn echter irresectabel, waardoor er goede alternatieven nodig zijn met ook een hoge kans op lokale controle. Een bekende methode is radiofrequente ablatie (RFA). Hierbij wordt een grote variatie in overleving (14–55%) en het recidiefpercentage (4–60%) gerapporteerd. RFA is een invasieve behandeling met nadelen bij tumoren >3 cm en bij laesies nabij de grote bloedvaten en/of galwegen. Stereotactische radiotherapie (SBRT) is een vorm van (non-invasieve) uitwendige bestraling, waarbij een hele hoge dosis met grote precisie in een beperkt aantal bestralingen kan worden gegeven. Deze behandeling is vaak ook toepasbaar als RFA gecontra-indiceerd is. Studies tonen een actuariële lokale tweejaarscontrole van 60–90% en overleving van 30–83%. Er zijn geen vergelijkende fase 3-studies tussen de behandelingen, maar in de praktijk kunnen chirurgie, RFA en SBRT een goede aanvulling op elkaar zijn en moet een combinatie van deze behandelingen worden overwogen bij het bepalen van de beste behandeling van de individuele patiënt.
(NED TIJDSCHR ONCOL 2015;12:3–10)
Lees verderNTVO - 2014, nummer 8, december 2014
drs. A.H.W. Schiphorst , drs. J.M. Jonker , dr. C.H. Smorenburg , prof. dr. H. Struikmans , drs. T. Rozema , dr. A. Pronk , dr., prof. dr. J.E.A. Portielje , dr. M.E. Hamaker
Doel: Het doel van deze studie is het inventariseren van de huidige geriatrisch oncologische zorg voor oudere kankerpatiënten in Nederland, potentiële knelpunten bij de implementatie van een geriatrische evaluatie bij ouderen met kanker en de mogelijkheden voor verbetering.
Methode: Een internet-enquête werd verstuurd naar 1.726 Nederlandse internist-oncologen, geriaters, oncologisch chirurgen en radiotherapeut-oncologen.
Resultaten: Het responspercentage was 35%. Volgens de helft van de respondenten wordt een vorm van geriatrische evaluatie bij oudere kankerpatiënten uitgevoerd, deels routinematig (37%), maar regelmatig ad hoc (35%). Volgens de respondenten zou een meer structurele beoordeling van ouderen met kanker en een betere incorporatie van de resultaten hiervan in de besluitvorming de geriatrisch oncologische zorg verder kunnen verbeteren. Hierbij lijkt een intensievere samenwerking tussen oncologisch specialisten en geriaters wenselijk.
Van de respondenten zonder geriatrisch oncologische zorg, geeft 83% aan geïnteresseerd te zijn in het invoeren van een vorm van geriatrische oncologie, vooral voor optimale selectie en ondersteuning van ouderen en het kunnen leveren van maatwerk. Prioritering is echter een veel genoemd obstakel (40%) en ruim een derde van de respondenten is onzeker over de vorm waarin geriatrische oncologie geïmplementeerd zou moeten worden.
Conclusie: Een vorm van geriatrische evaluatie van oudere kankerpatiënten is bij 50% van de respondenten ingevoerd, maar er is behoefte aan een meer structurele geriatrische beoordeling. Interesse voor geriatrische evaluaties van deze patiënten is groot, maar er bestaat nog veel onduidelijkheid over de vormgeving. Om de implementatie van geriatrische oncologie succesvol te laten verlopen, zal samenwerking nodig zijn tussen oncologische en geriatrische specialisten.
(NED TIJDSCHR ONCOL 2014;11:293–300)
Lees verder