NTVO - 2016, nummer 1, february 2016
drs. M. Derks , drs. M. Kiderlen , dr. N. de Glas , dr. E. Bastiaannet , prof. dr. C.J.H. van de Velde , dr. G. Liefers , dr., prof. dr. J.E.A. Portielje
Als gevolg van de vergrijzende samenleving zal het aantal ouderen met borstkanker de komende jaren sterk stijgen. Ouderen vormen een zeer diverse populatie waardoor het kiezen voor de juiste behandeling van borstkanker moeilijk is. De huidige richtlijnen zijn niet goed bruikbaar voor ouderen: bewijs voor specifieke behandelingen is vaak gebaseerd op klinische studies waaraan weinig ouderen hebben deelgenomen. Bij ouderen wordt vaak afgeweken van de richtlijn en er is sprake van zowel overbehandeling als onderbehandeling. Een oncogeriatrische benadering zou kunnen resulteren in betere selectie van behandeling op individueel patiëntenniveau. Ouderen worden minder vaak geopereerd en krijgen vaker primaire endocriene therapie, echter goed wetenschappelijk bewijs ontbreekt. Radiotherapie na borstbesparende therapie leidt bij ouderen enkel tot afname van lokale recidieven en staat ter discussie. Erg weinig ouderen krijgen adjuvante chemotherapie, terwijl een groep fitte ouderen met een goede levensverwachting daar wel baat bij kan hebben.
(NED TIJDSCHR ONCOL 2016;13:5–14)
Lees verderNTVO - 2015, nummer 8, december 2015
I. van Braak MSc, dr. M. van der Doef , dr. A.P. Visser
Veel vrouwen die borstkanker hebben (gehad) worstelen met de aanpassing aan de lichamelijke, psychische en sociale gevolgen van de diagnose en de behandeling. In een onderzoek werd nagegaan hoeveel vrouwen behoefte hebben aan psychosociale hulp en welke factoren invloed hebben op hun intentie tot zoeken van psychosociale hulp. In een cross-sectionele steekproef werd door 179 vrouwen die borstkanker hebben (gehad) een vragenlijst ingevuld over hun sociaal-demografische en medische kenmerken, hun welbevinden, eerder gebruik en waardering van psychosociale hulp en hun behoefte aan psychosociale ondersteuning. Verder waren er vragen over hun attitude, gepercipieerde sociale normen en zelfeffectiviteit ten aanzien van het zoeken van psychosociale hulp. In correlationele en regressieanalyses werd onderzocht welke van deze factoren samenhangen met de intentie om psychosociale hulp te zoeken. Bijna 40% van de vrouwen die de vragenlijst invulden is zeer zeker (15,1%) of wellicht (24%) van plan om psychosociale hulp te zoeken. De belangrijkste determinanten van de intentie om psychosociale hulp te zoeken zijn: een positieve attitude en positief gepercipieerde sociale normen ten aanzien van psychosociale hulp, het ervaren van grotere onvervulde behoefte aan ondersteuning op het gebied van het zorgsysteem en informatie, een grotere mate van comorbiditeit, een lager welbevinden en een kortere tijd sinds de diagnose. De resultaten van dit onderzoek geven meer inzicht in factoren die een rol spelen bij de intentie om psychosociale hulp te gaan zoeken door vrouwen die borstkanker hebben (gehad). Het wordt aanbevolen aan zorgverleners om in consulten de behoefte aan psychosociale ondersteuning aan de orde te stellen. Bij vrouwen van wie wordt gedacht dat zij waarschijnlijk baat zullen hebben bij psychosociale ondersteuning is het uiten van een positieve mening over het zoeken van psychosociale hulp belangrijk en kan door voorlichting over (positieve resultaten van) psychosociale interventies de persoonlijke attitude van vrouwen ten aanzien van psychosociale hulp worden beïnvloed.
(NED TIJDSCHR ONCOL 2015;12:294–301)
Lees verderNTVO - 2015, nummer 7, november 2015
dr. G.B. Halmos , drs. L. Bras , prof. dr. J.A. Langendijk , dr. T.T.A. Peters
Door de vergrijzing neemt het aantal oudere hoofd-hals-kankerpatiënten toe. Oudere patiënten hebben meer comorbiditeit, een kortere levensverwachting en hebben andere prioriteiten. Dit leidt tot een complexer besluitvormingsproces rondom de behandeling. Bovendien is de uitkomst van de behandeling lastiger te voorspellen in de oudere patiëntenpopulatie. De gepubliceerde veelal retrospectieve studies tonen tegenstrijdige resultaten met betrekking tot mogelijke voorspellers van verschillende uitkomstmaten bij oudere hoofd-halskankerpatiënten. In het algemeen wordt geconcludeerd dat leeftijd alleen geen contra-indicatie is voor intensieve behandeling. Het bepalen van de biologische leeftijd is een uitdaging. Met een ‘Comprehensive Geriatric Assessment’ (CGA) tracht men de biologische leeftijd zo goed mogelijk te benaderen. Met een CGA wordt de gezondheidstoestand van oudere patiënten met betrekking tot de voedingstoestand, sociale ondersteuning, fysieke prestaties en de functionele, cognitieve en psychologische toestand uitgebreid in kaart gebracht. Een volledig CGA is bijzonder tijdsintensief en slechts een beperkt deel van de oudere patiëntenpopulatie heeft baat bij dit uitgebreide onderzoek. Om deze reden is geprobeerd nieuwe screeningsinstrumenten te ontwikkelen voor het bepalen van de kwetsbaarheid (‘frailty’). Er zijn verschillende ‘frailty’-screeningsinstrumenten ontwikkeld, maar de voorspellende waarde van deze tools blijft teleurstellend. Er is meer prospectief onderzoek nodig voor het ontwikkelen van effectievere evaluatietools bij oudere hoofd-halskankerpatiënten.
(NED TIJDSCHR ONCOL 2015;12:252–8)
Lees verderNTVO - 2015, nummer 7, november 2015
drs. L.G.P.H. Vroomen , dr. H.J. Scheffer , drs. W. van den Bos , prof. dr. J.J.M.C.H. de la Rosette , dr. M.R. Meijerink
Irreversibele elektroporatie (IRE) is een nieuwe, beeldgestuurde tumorablatietechniek waarvan het werkingsmechanisme primair is gebaseerd op een niet-thermische vorm van celdestructie. Het werkingsmechanisme berust op de toediening van meerdere hoog-voltage elektrische pulsen waardoor er gaatjes van 100–150 nanometer in de celmembranen ontstaan. Cellen verliezen hierdoor hun homeostatische eigenschappen en gaan in apoptose. Het – voornamelijk theoretische – voordeel ten opzichte van andere lokale ablatieve technieken is dat IRE selectief cellen vernietigt, waarbij de extracellulaire matrixstructuur intact blijft. Het anatomisch raamwerk, waar kwetsbare structuren zoals galwegen, bloedvaten, urinewegen en zenuwen hun vorm en stevigheid aan ontlenen, blijft hierdoor gespaard, waardoor tumoren die vlakbij deze structuren liggen veilig geableerd kunnen worden. In het VU medisch centrum lopen verschillende klinische studies naar de veiligheid en effectiviteit van IRE voor centrale levertumoren, pancreastumoren en tumoren in het kleine bekken. Deze tumoren zijn vanwege hun anatomische ligging ongeschikt voor de huidige lokale behandelingen (chirurgische resectie, thermische ablatie en/of radiotherapie). In het Academisch Medisch Centrum loopt een studie naar IRE bij prostaattumoren, waarbij wordt onderzocht of IRE prostaatkanker effectief kan behandelen waardoor minder bijwerkingen ontstaan dan bij de conventionele therapieën. Hoewel de langetermijnresultaten nog onbekend zijn, lijkt de toekomst van IRE veelbelovend.
(NED TIJDSCHR ONCOL 2015;12:259–66)
Lees verderNTVO - 2015, nummer 6, september 2015
prof. dr. S. Senan , drs. H. Tekatli
(NED TIJDSCHR ONCOL 2015;12:210–2)
Lees verderNTVO - 2015, nummer 6, september 2015
dr. E.A. Kastelijn , dr. S.Y. El Sharouni , drs. F.N. HOfman , dr. B.P. van Putte , dr. E. Monninkhof , prof. dr. M. van Vulpen , dr. F.M.N.H. Schramel
Chirurgische resectie is de standaardbehandeling voor patiënten met stadium I-II niet-kleincellig longkanker (NSCLC). Stereotactische radiotherapie (SRT) blijkt echter een goede alternatieve behandeling te zijn. In dit onderzoek wordt de totale overleving, progressievrije overleving en het percentage met locoregionaal recidief en metastasen op afstand vergeleken tussen patiënten met stadium I-II NSCLC die zijn behandeld met SRT (n=53) of een operatie ondergingen (n=175). De ‘propensity score’-methode werd gebruikt om te corrigeren voor de verschillende patiëntkenmerken tussen beide behandelingen. Voor de correctie waren de totale overleving en progressievrije overleving na 1 en 3 jaar significant verschillend tussen SRT en chirurgie ten gunste van de chirurgiegroep. Na correctie waren de totale overleving en progressievrije overleving niet meer significant verschillend tussen de 2 behandelingen. De percentages locoregionaal recidief en metastasen op afstand waren vergelijkbaar tussen beide groepen, zowel voor als na correctie. Samengevat toont deze studie aan dat de uitkomsten na SRT vergelijkbaar zijn met de uitkomsten na chirurgie bij patiënten met stadium I-II NSCLC.
(NED TIJDSCHR ONCOL 2015;12:213–20)
Lees verderNTVO - 2015, nummer 5, august 2015
drs. J. de Haan , drs. M. Verheecke , prof. dr. F. Amant , dr. P.O. Witteveen
Kanker tijdens de zwangerschap is een relatief zeldzaam fenomeen waarbij medische en ethische dilemma’s ontstaan voor zowel zorgverlener als ouder. Adequate diagnostiek en behandeling volgens een zo standaard mogelijk schema is de beste manier van aanpak voor de zwangere met kanker. Het vermijden van vertraging in de diagnose en behandeling geeft de beste prognose voor de moeder. Specifieke oncologische behandelingen, zoals chirurgische interventies en behandeling met chemotherapie, kunnen veilig zijn tijdens de zwangerschap voor zowel moeder als kind. Het speerpunt in de obstetrische aanpak is het zo mogelijk nastreven van een vaginale baring na 37 weken zwangerschapsduur. Behandeling in een specialistisch multidisciplinair team met ervaring in de behandeling van zwangeren met kanker is noodzakelijk om alle aspecten rondom de zorg voor deze specifieke patiëntenpopulatie optimaal te behandelen.
(NED TIJDSCHR ONCOL 2015;12:171–8)
Lees verder