overzichtsartikelen

Radiomics: de toekomst in medische beeldvorming

NTVO - 2017, nummer 3, may 2017

ir. R.T.H. Leijenaar , ir. E.E.C. de Jong , ir. R.T.H.M. , drs. J.E. van Timmeren , prof. dr. P. Lambin

Samenvatting

Radiomics is een proces waarbij (standaard) medische beelden worden verwerkt tot kwantitatieve gegevens, met als doel deze gegevens – bijvoorbeeld in de vorm van diagnostische, prognostische of predictieve radiomics-modellen – te integreren in klinische keuzehulpsystemen. Deze systemen bieden ondersteuning bij het maken van klinische beslissingen, wat kan bijdragen aan geoptimaliseerde, gepersonaliseerde geneeskunde en een betere prognose voor de patiënt. Radiomics is een snelgroeiend onderzoeksveld en de verwachting is dat het een steeds belangrijkere rol zal gaan spelen in de medische wereld. In dit overzicht wordt de werkwijze van radiomics toegelicht en worden recente ontwikkelingen en uitdagingen besproken. Daarnaast wordt een blik geworpen op de toekomst, met toepassingen om de gepersonaliseerde geneeskunde verder te verbeteren met radiomics.

(NED TIJDSCHR ONCOL 2017;14:82–9)

Lees verder

Is fysieke training tijdens chemotherapie voor patiënten met kanker haalbaar?

NTVO - 2017, nummer 3, may 2017

K. Lankhorst , prof. E. Geleijn , R. Huijsmans MSc., prof. dr. J. Dekker , prof. dr. E. Boven

Samenvatting

Achtergrond: Oncologische patiënten die chemotherapie ondergaan, ervaren vaak een achteruitgang in spierkracht, uithoudingsvermogen, kwaliteit van leven en een toename van vermoeidheid tijdens en na de behandeling. Bij patiënten die in opzet curatief worden behandeld vanwege mamma- of coloncarcinoom lijkt een beweeginterventie tijdens chemotherapie effectief te zijn in het tegengaan van deze negatieve gevolgen. Voor andere patiënten met kanker is het nog onduidelijk of een trainingsinterventie haalbaar en effectief is voor behoud of verbetering van het fysiek functioneren, kwaliteit van leven en verminderen van vermoeidheid.

Doel: Bepalen of het haalbaar is voor andere patiënten dan mamma- en coloncarcinoompatiënten in de curatieve fase om tijdens chemotherapie of chemoradiatie te trainen.

Methode: Gedurende één jaar kwamen alle patiënten met de diagnose kanker die chemotherapie of chemoradiatie kregen, exclusief mamma- en coloncarcinoompatiënten in de curatieve fase, in aanmerking voor deelname aan de trainingsinterventie (Cytofys+). Het trainingsprogramma bestond uit kracht- en aërobe training twee keer per week gedurende één uur onder begeleiding van een fysiotherapeut. De totale duur van de interventie besloeg de tijdsperiode waarin patiënten chemotherapie kregen tot een maximum van 12 weken.

Resultaten: In totaal werden 62 patiënten ongeacht ziektestadium verwezen voor deelname aan Cytofys+, van wie 44 chemotherapie kregen en de overige 18 patiënten chemoradiatie. Meer dan de helft van de patiënten (n=33; 53%) was in staat om het trainingsprogramma te volbrengen. In de palliatief behandelde groep voltooiden zeven van de 17 patiënten het programma. De haalbaarheid bij patiënten met longkanker (acht van de 21) was het slechtst. Bij de groep die het trainingsprogramma volhield, trad een significante verbetering in de beenspierkracht op (166–192 kg; p=0,001). Er waren geen significante veranderingen in armspierkracht, uithoudingsvermogen, kwaliteit van leven en vermoeidheid. Uitval tijdens het programma lijkt vaker voor te komen bij patiënten die palliatief worden behandeld, maar ook bij patiënten die bij aanvang van de chemotherapie al een lage kwaliteit van leven hebben en een laag fysiek functioneren.

Conclusie: Niet voor elke patiënt met kanker is het haalbaar om tijdens chemotherapie of chemoradiatie het Cytofys+-trainingsprogramma te volgen. Bij patiënten die het trainingsprogramma konden volbrengen, was sprake van behoud van fitheid en zelfs verbetering van beenspierkracht. Vervolgonderzoek zou zich moeten richten op het samenstellen van risicoprofielen die uitval bij deelname aan een trainingsinterventie kunnen voorspellen. Voor patiënten met een hoog risico op uitval voor de nu gangbare en gestandaardiseerde programma’s is het advies om een trainingsinterventie op maat te ontwikkelen en op effectiviteit te evalueren.

(NED TIJDSCHR ONCOL 2017;14:90–9)

Lees verder

Sarcopenie bij patiënten met hoofd-halskanker

NTVO - 2017, nummer 2, march 2017

S.I. Bril , dr. A.J. Pothen , prof. dr. R. de Bree

Samenvatting

Er is in toenemende mate aandacht voor de lichaamssamenstelling van kankerpatiënten en de invloed hiervan op behandeling en prognose. Specifieke interesse is er voor lage spiermassa ofwel sarcopenie. Bij veel maligniteiten wordt sarcopenie beschreven als een voorspellende en prognostische factor voor nadelige uitkomsten zoals postoperatieve complicaties, chemo-therapie-gerelateerde toxiciteit en kortere overleving. Bij hoofd-halskanker is sarcopenie nog weinig onderzocht, maar de problemen die worden geassocieerd met sarcopenie komen hierbij veelvuldig voor. Er zijn verschillende methoden om sarcopenie te meten, waaronder ‘dual-energy X-ray’-absorptiometrie (DEXA), bio-elektrische impedantieanalyse (BIA) en computertomografie (CT). In de meeste oncologische studies over sarcopenie wordt gebruik gemaakt van de CT-‘single slide’-methode op niveau L3 om spiermassa te meten. In dit overzichtsartikel wordt samengevat wat er tot nu toe is beschreven over sarcopenie en vetvrije massa in relatie tot slagen van therapie, uitkomst en overleving bij hoofd-halskankerpatiënten. Ten slotte geven wij een visie op toekomstig onderzoek naar sarcopenie bij hoofd-halskankerpatiënten en de klinische relevantie hiervan.

(NED TIJDSCHR ONCOL 2017;14:46–52)

Lees verder

Advies voor behandeling van volwassenen met een Wilms-tumor

NTVO - 2017, nummer 1, february 2017

drs. J.A. Hol , dr. G.O. Janssens , dr. A.B. Stillebroer , prof. dr. R.R. de Krijger , drs. C.P. van de Ven , drs. A.S. Littooij , prof. dr. M.M. van den Heuvel-Eibrink , prof. dr. H. Segers

Samenvatting

Wilms-tumor (WT) is de meest voorkomende niertumor op kinderleeftijd. Bij kinderen heeft een internationaal gestandaardiseerde behandeling de afgelopen decennia geleid tot zeer goede overlevingskansen. Op volwassen leeftijd is WT echter uiterst zeldzaam, waardoor er tot voor kort geen standaard behandelrichtlijnen beschikbaar waren. Dit heeft in het verleden vaak geleid tot vertraging in het starten van adequate postoperatieve therapie. Overlevingskansen waren dan ook aanzienlijk slechter dan bij kinderen. Om deze reden werd in 2010 een internationale consensus voor WT bij volwassenen opgesteld. Hierin staan aanbevelingen voor diagnostiek, stagering en behandeling van volwassenen met WT. De verwachting is dat deze gestandaardiseerde behandeladviezen zullen bijdragen aan betere overlevingskansen, naast internationale gegevensregistratie en samenwerking. In dit artikel staat een overzicht van deze behandeladviezen, met als doel het herkennen en behandelen van WT bij volwassenen te vergemakkelijken.

(NED TIJDSCHR ONCOL 2017;14:3–12)

Lees verder

De kwaliteit van radiotherapie in Nederland volgens de patiënten

NTVO - 2017, nummer 1, february 2017

drs. T. Rozema , dr. J.J.C. Verhoeff

(NED TIJDSCHR ONCOL 2017;14:13)

Lees verder

De kwaliteit van de radiotherapeutische zorg in Nederland: ervaringen van patiënten

NTVO - 2017, nummer 1, february 2017

C. Zuizewind , dr. M. Hendriks , M. Ploegmakers , dr. B. van Triest

Samenvatting

Inleiding: Patiënten zijn ervaringsdeskundigen als het gaat om het proces van de zorgverlening. Hun ervaringen, wensen en prioriteiten kunnen een waardevolle informatiebron zijn voor radiotherapiecentra en het kwaliteitsbeleid voor radiotherapie in het algemeen. Dit artikel geeft een antwoord op de vragen: 1) hoe ervaren patiënten de radiotherapeutische zorg in Nederland?, 2) zijn er verschillen in de ervaren kwaliteit van de radiotherapeutische zorg afhankelijk van patiëntkenmerken of tussen radiotherapeutische centra? en 3) welke kwaliteitsaspecten van de radiotherapeutische zorg zijn volgens patiënten het meest aan verbetering toe?

Methode: Patiënten uit 17 radiotherapiecentra in Nederland vulden de CQ-index Radiotherapie in. Dit zijn twee vragenlijsten: één over de ervaringen van patiënten met de radiotherapeutische zorg en één over hoe belangrijk ze verschillende kwaliteitsaspecten vinden.

Resultaten: In totaal vulden 1.960 patiënten de vragenlijst over ervaringen in (respons 69,5%). Het gemiddelde algemene oordeel dat patiënten gaven aan de radiotherapeutische zorg was een 9,1 (schaal 0–10). Patiënten hadden erg positieve ervaringen met alle kwaliteitsaspecten, maar waren net wat minder positief over de informatievoorziening en communicatie, en de afronding van de behandeling en nazorg. De ervaringen van patiënten verschilden afhankelijk van het aantal bestralingssessies, doel van de behandeling (curatief versus palliatief) en tussen radiotherapeutische centra. Maar deze verschillen waren klein.

Discussie: De kwaliteit van de radiotherapeutische zorg, gezien door de ogen van de patiënt, is goed tot zeer goed te noemen. Dit onderzoek geeft inzicht in de manier waarop patiënten de radiotherapeutische zorg in Nederland ervaren en biedt aanknopingspunten voor verbetertrajecten en het formuleren van kwaliteitsbeleid.

(NED TIJDSCHR ONCOL 2017;14:14–23)

Lees verder

Screenen op hepatitis-B-virusinfectie voorafgaand aan start van immuunsuppressieve therapie: niet denken maar doen!

NTVO - 2016, nummer 8, december 2016

dr. A.H.C. van Roon , dr. C.M. den Hoed , prof. dr. R.A. de Man

Samenvatting

Door de introductie van immuunsuppressieve therapie is het risico op een hepatitis-B-virus (HBV)-reactivatie sterk toegenomen. Het niet onderkennen van een chronische of doorgemaakte HBV-infectie kan daarmee tot ernstige morbiditeit en zelfs mortaliteit leiden. In dit artikel wijzen wij op het belang van serologisch screenen op de aanwezigheid van HBV-markers vóór aanvang van immuunsuppressieve therapie (met HBsAg-, anti- HBc- en HBV-DNA-concentratiebepaling). Op basis van de a-priorikans op HBV-reactivatie ten gevolge van het soort immuunsuppressieve therapie kan een indeling worden gemaakt: indien het uitgangsrisico op HBVreactivatie gemiddeld (1–10%) of hoog (>10%) is, pleiten wij voor het screenen en, indien er sprake blijkt te zijn van een chronische of doorgemaakte HBV-infecctie, te starten met profylactische antivirale therapie. Indien een behandeling wordt gestart met een laagrisico- immuunsuppressief medicijn (kans op HBV-reactivatie <1%) wordt aanbevolen het profylactisch testen achterwege te laten en dit slechts te doen op basis van een individuele afweging van risicofactoren, zoals land van geboorte of de aanwezigheid van HBV in de familie.

(Ned Tijdschr Oncol 2016;13:264–71)

Lees verder