NTVO - 2017, nummer 6, september 2017
drs. K.P. Rovers , dr. G.A.A.M. Simkens , prof. dr. C.J.A. Punt , dr. S. van Dieren , dr. P.J. Tanis , dr. I.H.J.T. de Hingh
Achtergrond: Ondanks haar wijdverspreide gebruik, werd de waarde van perioperatieve systemische therapie voor resectabele colorectale peritoneale metastasen nooit onderzocht in een gerandomiseerde studie. Deze systematische review evalueerde het beschikbare wetenschappelijke bewijs, bestaan- de uit observationele studies.
Methoden: In januari 2017 werden PubMed/MED-LINE, EMBASE en Cochrane systematisch doorzocht voor het identificeren van studies die de invloed van (neo)adjuvante en/of perioperatieve systemische therapie op algehele overleving (primaire uitkomst) en/of ernstige postoperatieve complicaties (secundaire uitkomst) onderzochten bij patiënten met colorectale peritoneale metastasen die cytoreductieve chirurgie met HIPEC ondergingen.
Resultaten: Van de 45 geïdentificeerde studies werden 11 studies geïncludeerd (n=1.708). Deze retrospectieve observationele studies waren klinisch heterogeen, met een groot risico op selectiebias. Drie van de vier studies naar neoadjuvante systemische therapie demonstreerden overlevingsvoordeel. Twee studies demonstreerden overlevingswinst van toevoeging van bevacizumab aan neoadjuvante chemotherapie. Geen van de drie studies naar adjuvante systemische therapie demonstreerde overlevingsvoordeel. Eén van de twee studies naar perioperatieve systemische therapie demonstreerde overlevingsvoordeel, waar de andere superioriteit aantoonde van moderne versus conventionele schema’s. Neoadjuvante systemische therapie leidde niet tot een toename in ernstige postoperatieve complicaties (3/4 studies), behalve als het schema bevacizumab bevatte (1/4 studies).
Conclusie: Tekortkomingen van bestaand bewijs stellen het wijdverspreide gebruik van perioperatieve systemische therapie in deze setting ter discussie en laten definitieve conclusies over optimale schema’s en timing niet toe. Desalniettemin demonstreren geïncludeerde studies een potentieel voordeel van een neoadjuvante behandelstrategie, wat verder dient te worden onderzocht in een gerandomiseerde studie.
(NED TIJDSCHR ONCOL 2017;14:206–18)
Lees verderNTVO - 2017, nummer 6, september 2017
dr. A.C.J. van Akkooi
(NED TIJDSCHR ONCOL 2017;14:219–20)
Lees verderNTVO - 2017, nummer 6, september 2017
A.A.G. Nijhuis , A. van Ophem , prof. dr. O.E. Nieweg
Inleiding: De introductie van de schildwachtklierbiopsie genereerde de vraag wat de aanvullende behandeling moet zijn als de klier tumorpositief is. Er werd aangetoond dat de combinatie van schildwachtklierbiopsie en regionale klierdissectie de overlevingskans van schildwachtklierpositieve patiënten met een melanoom van intermediaire dikte verbetert, maar het bleef onduidelijk of de aanvullende klierdissectie hiervoor verantwoordelijk was. Retrospectieve onderzoeken en een prospectief gerandomiseerde studie leverden uiteenlopende resultaten op en brachten geen duidelijkheid. De recentelijk gepubliceerde tussenresultaten van de prospectieve Multicenter Selective Lymphadenectomy Trial II, waarin klierdissectie wordt vergeleken met observatie, verschaffen wel duidelijkheid. In dit artikel wordt de literatuur geanalyseerd over aanvullende klierdissectie en worden de vooren nadelen hiervan besproken, met bijzondere aandacht voor de genoemde recente publicatie.
Methoden: Het literatuuronderzoek werd verricht met behulp van PubMed, Embase en Cochrane. De validiteit en toepasbaarheid van de artikelen werd beoordeeld. Er werd een overzicht gemaakt van de vervolgduur, melanoomspecifieke overlevingsduur en procentuele overleving na drie, vijf en tien jaar. De kwaliteit van het bewijs en de stelligheid van de aanbevelingen werden met het GRADE-systeem beoordeeld.
Resultaten: Het overzicht omvat negen artikelen. Het eerste prospectieve onderzoek had een gemiddelde validiteit, het andere een hoge validiteit. In geen van beide leverde aanvullende klierdissectie een verbeterde driejaarsoverleving op. Morbiditeit, met name lymfoedeem, kwam significant vaker voor na klierdissectie dan na enkel een schildwachtklierprocedure. De GRADE-kwaliteit van de bewijsvoering was hoog. Effecten op regionale tumorcontrole, kwaliteit van leven en overige vooren nadelen worden besproken.
Conclusie: Bij melanoompatiënten met een positieve schildwachtklier kan aanvullende klierdissectie achterwege worden gelaten. Echografische controle om een recidief in de klierregio vroegtijdig op te sporen wordt aanbevolen.
(NED TIJDSCHR ONCOL 2017;14:221–30)
Lees verderNTVO - 2017, nummer 5, august 2017
R. van der Haak , drs. B. Philips , dr. J.P.A. van Basten
Prostaatcarcinoom is, met stijgende incidentie, de op één na meest voorkomende maligniteit bij mannen ouder dan 50 jaar. De behandelmogelijkheden en prognose hangen sterk af van de aanwezigheid van lymfekliermetastasen. Accurate bepaling van de lymfeklierstatus is belangrijk om mannen met prostaatcarcinoom een passende geïndividualiseerde behandeling te bieden en de prognose te optimaliseren. Tot op heden wordt de bilaterale uitgebreide (‘extended’)) pelviene lymfeklierdissectie (e-PLND) verricht om de lymfeklierstatus te bepalen wanneer het risico op lymfekliermetastasen >5% bedraagt volgens de vigerende nomogrammen. Deze ingreep is echter invasief en kent een relatief hoog complicatierisico. Conventionele beeldvormende technieken als CT- en MRI-scan hebben een lage sensitiviteit en een matige specificiteit voor detectie van lymfekliermetastasen. De huidige radiotracers voor PET/CT kennen eveneens een te lage sensitiviteit. Nieuwe beeldvormende technieken als PSMA-PET/CT en USPIO-MRI vormen mogelijk een aantrekkelijk alternatief voor e-PLND. In dit artikel wordt een overzicht gegeven van de diagnostische waarden van het complete diagnostische arsenaal. In het licht van de toenemende prostaatcarcinoomincidentie en het doelmatig omgaan met beschikbare middelen zijn de kosten meegenomen.
(NED TIJDSCHR ONCOL 2017;14:167–74)
Lees verderNTVO - 2017, nummer 5, august 2017
dr. K. Tanja-Dijkstra , dr. A.E. van den Berg , dr. J. Maas , J. Bloemhof-Haasjes , dr. H.P. van den Berg
Naast psychologische interventies om de levenskwaliteit van patiënten tijdens chemotherapeutische behandelingen te verbeteren, worden ook steeds vaker omgevingsinterventies ingezet waarmee een zogenoemde ‘healing environment’) wordt gecreëerd. Centraal hierin staat het gebruik van natuur om positievere emoties en stressreductie te realiseren. Op basis van deze inzichten is er een paviljoen gerealiseerd waar patiënten hun chemotherapeutische behandeling in de buitenlucht kunnen ondergaan. In dit artikel worden de eerste resultaten van een pilotstudie gepresenteerd. Patiënten (n=62) hebben een vragenlijst ingevuld tijdens een behandeling, ofwel in het paviljoen, ofwel in een ruimte binnen het ziekenhuis. Patiënten hadden in meerderheid een voorkeur om tijdens hun chemotherapie te verblijven in de tuin. Belangrijke redenen om de behandeling buiten te ondergaan zijn om te genieten van het mooie weer, de natuur en de frisse lucht. Patiënten in het paviljoen hadden een positievere beleving van hun omgeving en ze rapporteerden iets meer positieve, restoratieve gevoelens en voelden ze zich meer verbonden met de natuur. Deze pilotstudie laat zien dat er draagvlak is vanuit patiënten voor deze innovatieve vorm van zorgverlening in de natuurlijke buitenruimte. Daarnaast is er een aantal eerste indicaties dat deze interventie een positieve bijdrage kan leveren aan het welbevinden van patiënten.
(NED TIJDSCHR ONCOL 2017;14:175–81)
Lees verderNTVO - 2017, nummer 4, june 2017
drs. P.E.F. Stijns
(NED TIJDSCHR ONCOL 2017;14:130–1)
Lees verderNTVO - 2017, nummer 4, june 2017
dr. M.C.C.M. Hulshof , dr. A.M. Leliveld-Kors , dr. A.D. Bins
Niet-gerandomiseerde vergelijkende studies laten geen verschil in overleving zien tussen een radicale verwijdering van de blaas en een blaassparende behandeling (externe radiotherapie, radiochemotherapie of brachytherapie) voor patiënten met een solitair spierinvasief urotheelcelcarcinoom van de blaas. Selectiefactoren voor hetzij radicale cystectomie (jongere en fittere patienten, pN0-ziekte) of blaassparende behandeling (solitaire tumoren, cN0-ziekte) maken een goed vergelijk moeilijk. De verbeteringen bij de blaassparende behandeling, zoals toevoeging van gelijktijdige chemotherapie en betere bestralingstechnieken, laten in moderne series locoregionale tumorcontroles zien die vergelijkbaar zijn met de cystectomieseries, met als voordeel dat een adequate blaasfunctie behouden kan blijven en de behandeltoxiciteit minder is. Een blaassparende behandeling zou daarom aan iedere patiënt met een solitair spierinvasief blaascarcinoom als goed alternatief voor een cystectomie dienen te worden besproken.
(NED TIJDSCHR ONCOL 2017;14:132–7)
Lees verder