NTVO - 2018, nummer 5, august 2018
drs. F.A.M. Postema , dr. S.M.J. Hopman , prof. dr. R.C. Hennekam , dr. J.H.M. Merks
Ongeveer 10% van de kinderen met kanker heeft een tumorpredispositiesyndroom (TPS). Herkenning van TPS’en bij kinderen met kanker is van grote klinische relevantie. Zo wordt bij sommige TPS’en een aangepaste kankerbehandeling geadviseerd. Ook zijn er niet-kankergerelateerde kenmerken en symptomen die aandacht en mogelijk behandeling behoeven. Het herkennen van een TPS is moeilijk, de helft van de TPS’en zijn niet bekend ten tijde van de diagnose van de kanker. De diagnose TPS wordt bij voorkeur gesteld door een klinisch geneticus. Het is echter niet mogelijk om alle kinderen met kanker naar de klinisch geneticus te verwijzen. Daarom hebben wij een screeningsinstrument ontwikkeld, bestaande uit een scoreformulier, foto’s en een beoordeling van twee klinisch genetici. Met dit screeningsinstrument wordt bij alle kinderen met kanker de mogelijkheid van een TPS overwogen en alleen die groep met een hogere kans op een TPS verwezen naar de klinisch geneticus.
(NED TIJDSCHR ONCOL 2018;15:167–74)
Lees verderNTVO - 2018, nummer 4, june 2018
drs. P.H.J. Hemmer
(NED TIJDSCHR ONCOL 2018;15:126)
Lees verderNTVO - 2018, nummer 4, june 2018
drs. S.N. Koole , prof. dr. G.S. Sonke , dr. W.J. van Driel
Meer dan 75% van de patiënten met ovariumcarcinoom heeft ten tijde van de diagnose metastasen op het peritoneum. Ondanks maximale behandeling met resectie van alle zichtbare tumoren en (neo)adjuvante intraveneuze chemotherapie, bedraagt de kans op een recidief binnen twee jaar 80%. De vijfen tienjaarsoverleving van patiënten met een hoog stadium ovariumcarcinoom in Nederland zijn 38% en 27%. Nieuwe behandelstrategieën gericht op een langer ziektevrij interval, minder recidieven en betere overleving zijn daarom van groot belang.
Het toevoegen van intraperitoneale (IP) chemotherapie aan de reguliere intraveneuze chemotherapie geeft een verbeterde overleving na een primaire ‘debulking’ bij patiënten met ovariumcarcinoom stadium III. Deze behandeling gaat echter gepaard met meer gastro-intestinale en renale bijwerkingen dan intraveneuze chemotherapie en geeft bovendien kans op kathetergerelateerde complicaties. Veel patiënten stoppen daardoor vroegtijdig met deze intraperitoneale behandeling. Hypertherme intraperitoneale chemotherapie (HIPEC) is een andere methode om chemotherapie intraperitoneaal toe te dienen. Hierbij wordt tijdens de operatie eenmalig gespoeld met verwarmde chemotherapie.
In andere Europese landen wordt HIPEC al geruime tijd toegepast bij patiënten met ovariumcarcinoom, hoewel gerandomiseerde studies naar de effectiviteit en veiligheid tot voor kort ontbraken. De OVHIPEC-studie is een Nederlandse gerandomiseerde studie naar het effect van HIPEC bij vrouwen met een FIGO-stadium III-ovariumcarcinoom en een indicatie voor interval-’debulking’ na neoadjuvante chemotherapie. De toename in recidiefvrije en totale overleving na HIPEC die deze studie liet zien, vormt de basis voor implementatie van HIPEC voor deze specifieke groep patiënten.
(NED TIJDSCHR ONCOL 2018;15:127–33)
Lees verderNTVO - 2018, nummer 4, june 2018
ir. M.A. de Peuter , L. van Baest , drs. H.P. Bienfait , K. Dujardin , drs. M.C.J. Hanse , dr. M.J. Vos , dr. F.Y.F.L. de Vos , drs. V.K.Y. Ho , dr. J.M.M. Gijtenbeek
In 2014 formuleerde de Landelijke Werkgroep Neuro-Oncologie (LWNO) kwaliteitscriteria voor diagnose, behandeling en begeleiding van patiënten met een primaire hersentumor (glioom). Vorig jaar vond een evaluatie van de klinische praktijk plaats aan de hand van deze criteria, waaraan 59 ziekenhuizen deelnamen. De resultaten tonen belangrijke verschuivingen in de zorg sinds de introductie van de kwaliteitscriteria. De zorg is gecentraliseerd: terwijl in 2014 nog 78% van de respondenten aangaf zich bezig te houden met de complexe zorg aan patiënten met een glioom, is dit percentage in 2017 nog maar 46%. Tegelijkertijd blijkt de verdere professionalisering van het neuro-oncologisch veld uit de toegenomen samenwerking tussen ziekenhuizen. In alle ziekenhuizen die neuro-oncologische zorg aanbieden, worden patiënten in een multidisciplinair overleg (MDO) besproken. Hierbij is het aantal MDO’s dat jaarlijks ten minste 50 nieuwe glioompatiënten bespreekt, gestegen van 56% naar 78%. De screening naar beperkingen en kwaliteit van leven bij patiënten en behoefte aan psychosociale zorg bij patiënten en hun naasten blijft in de meeste ziekenhuizen nog achter, evenals de inrichting van een neuro-oncologisch zorgpad en een spreekuur van de neuro-oncologieverpleegkundige. Inmiddels heeft de LWNO initiatieven in gang gezet om deze punten te verbeteren.
(NED TIJDSCHR ONCOL 2018;15:134–40)
Lees verderNTVO - 2018, nummer 3, may 2018
prof. dr. M.J. van den Bent
(NED TIJDSCHR ONCOL 2018;15:81–2)
Lees verderNTVO - 2018, nummer 3, may 2018
prof. dr. P. Wesseling
Gedurende meer dan een eeuw werden gliomen geclassificeerd op basis van histopathologische karakteristieken. Vooral in de laatste 10 jaar is evenwel enorm veel kennis verworven over moleculaire afwijkingen in deze tumoren. In 2016 werd de nieuwe WHO-classificatie van tumoren van het centraal zenuwstelsel gepubliceerd. In deze nieuwe classificatie worden de meest frequent voorkomende gliomen, de zogenoemde ‘diffuse gliomen’, inmiddels op basis van een combinatie van histopathologische en moleculaire afwijkingen geclassificeerd. Deze bijdrage bespreekt, na een korte uiteenzetting over de traditionele (puur histopathologische) indeling van tumoren, de (‘moleculaire bouwstenen’ van de) nieuwe classificatie van gliomen en enige belangrijke consequenties van deze herinrichting voor de klinische praktijk.
(NED TIJDSCHR ONCOL 2018;15:83–9)
Lees verderNTVO - 2018, nummer 2, march 2018
F.B. Achterberg , dr. M.C. Burgmans , dr. H.W. Kapiteijn , dr. H.M. Ceha , dr. H.H. Hartgrink , dr. R.J. Swijnenburg
Meer dan de helft van de patiënten met een colorectaal carcinoom ontwikkelt levermetastasen. Het aantal vormen van lokale behandeling van colorectale levermetastasen (CRLM) is in de afgelopen jaren uitgebreid. Naast chirurgische resectie zijn er tegenwoordig meerdere modaliteiten beschikbaar, zoals lokale ablatie, stereotactische radiotherapie, chemo-embolisatie en selectieve intra-arteriële radiotherapie. Het behandelplan wordt multidisciplinair bepaald en is sterk afhankelijk van zowel oncologische, anatomische als patiëntgebonden factoren. In dit artikel geven wij een overzicht van de Nederlandse richtlijn, beschikbare lokale behandelingsvormen voor CRLM, de verschillende indicaties en wetenschappelijke onderbouwing.
(NED TIJDSCHR ONCOL 2018;15:39–48)
Lees verder