NTVO - jaargang 21, nummer 5, oktober 2024
drs. M.W. Lucas , prof. dr. C.U. Blank
Waar chirurgie van oudsher de hoeksteen van de behandeling van resectabel stadium III-melanoom vormde, krijgt immuuntherapie een steeds belangrijkere rol in deze setting. Ondanks een verbetering van de recidiefvrije overleving met adjuvant gebruik van nivolumab of pembrolizumab (beide PD-1-remmers), ondervindt een substantieel deel van de patiënten echter een recidief in de eerste jaren na de operatie. Sinds februari 2024 wordt in Nederland ook neoadjuvant pembrolizumab gevolgd door een operatie en adjuvant pembrolizumab vergoed naar aanleiding van de SWOG S1801-studie die een verbetering van de gebeurtenisvrije overleving liet zien met deze behandeling ten opzichte van enkel de adjuvante toediening. De NADINA-studie is de eerste fase III-studie die de neoadjuvante aanpak bij macroscopisch, resectabel stadium III-melanoom heeft getest. Deze studie heeft aangetoond dat neoadjuvante immuuntherapie met twee kuren ipilimumab plus nivolumab gevolgd door therapeutische lymfeklierdissectie en een respons-gedreven adjuvant traject resulteert in een significant langere gebeurtenisvrije overleving dan dezelfde operatie gevolgd door 12 kuren adjuvant nivolumab (83,7% versus 57,2%; p<0,0001; HR 0,32). Door op basis van de pathologische respons te beoordelen of patiënten vervolgens wel of geen adjuvante therapie nodig hebben, lijkt het mogelijk om adjuvante behandeling voor ongeveer 60% van de patiënten weg te laten, wat het gehele behandeltraject tot slechts 6–7 weken verkort, met alsnog excellente langetermijnuitkomsten. Naar verwachting zal neoadjuvante behandeling dus op zeer korte termijn beschouwd gaan worden als de nieuwe standaardbehandeling voor resectabel stadium III-melanoom.
(NED TIJDSCHR ONCOL 2024;21:179–84)
Lees verderNTVO - jaargang 21, nummer 4, september 2024
dr. J.M. Simons , drs. A.T. Swaak-Kragten , prof. dr. M.A.M. Mureau
Wanneer patiënten met borstkanker een borstamputatie ondergaan zijn er verschillende opties om de borst te reconstrueren. Al deze verschillende opties kennen een verhoogd risico op complicaties als patiënten op de thoraxwand bestraald zijn of zullen worden. Complicaties hebben een negatieve impact op de kwaliteit van leven. Er is tot op heden onvoldoende bewijs om vast te stellen welke behandelstrategie voor borstreconstructie optimaal is bij patiënten met een indicatie voor thoraxwandbestraling, zowel wat betreft complicatierisico’s als kwaliteit van leven en patiënttevredenheid. Dit maakt dat er een grote praktijkvariatie bestaat. Om (meer) inzicht te krijgen in de landelijke praktijkvariatie, werd een vragenlijstonderzoek verricht, waarvan de resultaten in dit artikel worden gepresenteerd. Deze resultaten onderstrepen het gebrek aan consensus en geven het belang aan van het verkrijgen van meer wetenschappelijk bewijs om behandelstrategieën op dit gebied te kunnen optimaliseren.
(NED TIJDSCHR ONCOL 2024;21:151–6)
Lees verderNTVO - jaargang 21, nummer 3, juli 2024
drs. E.M. Hutten , drs. H. Dijkstra , dr. M. Jalving , dr. H.N.G. Oude Elberink , dr. A.A.J.M. van de Ven
Allergische reacties op antitumormedicijnen zijn veelvoorkomend. Desensitisatie is een procedure waarbij tijdelijke tolerantie kan worden geïnduceerd voor geneesmiddelen die eerder hypersensitiviteitsreacties induceerden. Succesvolle desensitisatieprocedures met chemotherapeutica en biologicals kunnen ervoor zorgen dat patiënten de eerste keuze therapie kunnen blijven ontvangen. In dit overzichtsartikel wordt eerst ingegaan op de achtergrond van hypersensitiviteitsreacties en desensitisatietherapie. Vervolgens wordt een aantal casus beschreven met verschillende typen hypersensitiviteitsreacties en hierop volgende succesvolle desensitisatiebehandelingen.
(NED TIJDSCHR ONCOL 2024;21:107–13)
Lees verderNTVO - jaargang 21, nummer 3, juli 2024
drs. S. Dieleman , drs. L. Hillege , drs. J. Ziemons , drs. L.F.S. Kooreman , dr. J. Penders , dr. A. Boleij , prof. dr. H.I. Grabsch , prof. dr. M.L. Smidt
De samenstelling van de darmmicrobiota verschilt tussen kankerpatiënten en gezonde controlepersonen. Verschillende mechanismen zijn beschreven die mogelijk verklaren hoe de darmmicrobiota kankerontwikkeling en behandelingen beïnvloedt. Het immuunsysteem speelt hierbij een belangrijke rol. Bacteriën beïnvloeden de infiltratie van immuuncellen en deze kunnen een stimulerende of juist remmende werking hebben op de tumor. Naast de darmmicrobiota is er mogelijk aanwezigheid van tumorspecifieke bacteriën in verschillende kankersoorten, dat mogelijk ook bijdraagt aan de lokale modulatie van de tumor-immuun-micro-omgeving. Er is echter nog veel discussie gaande over het bestaan van tumorspecifieke microbiota. Dit artikel geeft een overzicht van de invloed van de microbiota op het immuunsysteem in de ontwikkeling van kanker en de werking van immuun-therapie.
(NED TIJDSCHR ONCOL 2024;21:114–9)
Lees verderNTVO - jaargang 21, nummer 2, mei 2024
drs. K. Brummel , dr. M. de Bruyn , prof. dr. H.W. Nijman
Tumor-infiltrerende lymfocyten (TIL’s) worden als cruciaal beschouwd bij het beheersen van de ontwikkeling en progressie van kanker. Bijgevolg heeft de aanwezigheid van TIL’s prognostische en voorspellende waarde. In de afgelopen decennia heeft het onderzoek naar TIL’s een vlucht genomen, waaronder het gebruik van TIL’s als biomarker voor de behandeling met immuun-checkpoint-blokkade (ICB) bij patiënten met een maligniteit. In dit overzichtsartikel worden de laatste inzichten beschreven over de prognostische waarde van TIL’s bij kanker, evenals de voorspellende waarde van TIL’s bij behandeling met immuuntherapie. Tot slot wordt ingegaan op het gebruik van TIL’s als een vorm van adoptieve celtherapie.
(NED TIJDSCHR ONCOL 2024;21:63–7)
Lees verderNTVO - jaargang 21, nummer 1, maart 2024
prof. dr. H.J.T. Coelingh Bennink , dr. I.J. Schultz
De geslachtshormonen oestradiol en progesteron, en in mindere mate testosteron, zijn bij vrouwen in verband gebracht met het risico om borstkanker te krijgen. Wij hebben literatuuronderzoek verricht naar de relatie tussen het aantal doorgemaakte menstruele cycli, en daarmee de expositie aan deze hormonen, en het ontstaan van borstkanker. Een fysiologische afname van het aantal doorgemaakte cycli ten gevolge van een late menarche, een vroege menopauze, zwangerschappen en borstvoeding, en interferentie met het aantal cycli door genetische afwijkingen, pathologische aandoeningen en farmaceutische interventies, tonen een sterke correlatie tussen het risico om borstkanker te krijgen en het totale aantal doorgemaakte cycli. In klinische situaties zonder menstruele cycli bestaat een aanzienlijk lager borstkankerrisico. In genetische of transgendersituaties met normale vrouwelijke borsten en oestrogenen, maar zonder progesteron, is de incidentie van borstkanker zeer laag, wijzend op een essentiële rol van progesteron. Tijdens de menstruele cyclus heeft progesteron een sterk proliferatief effect op normaal borstepitheel, terwijl oestradiol en testosteron slechts een gering effect hebben. De herhaalde intermitterende stimulatie van het borstepitheel door progesteron verhoogt de epitheliale mutatiebelasting en veroorzaakt proliferatie-geassocieerde DNA-replicatiefouten via door progesteron gestimuleerde factoren zoals WNT4, RANKL en APOBEC3B. Langlevende epitheliale cellen in het borstepitheel, zoals stamcellen, kunnen deze mutaties gedurende lange perioden meedragen en het kan tientallen jaren duren totdat deze mutaties leiden tot borsttumoren die groot genoeg zijn om te diagnosticeren. Borsttumoren gediagnosticeerd tijdens het gebruik van hormonale anticonceptie of na de menopauze, al dan niet tijdens het gebruik van menopauzale hormoontherapie, zijn het gevolg van de groei van reeds bestaande, maar nog niet gediagnosticeerde, en door het progesteron van eerdere menstruele cycli veroorzaakte borsttumoren. Daarbij kan de groei van hormoongevoelige tumoren wel worden gestimuleerd door oestrogenen en sommige progestagenen, daarmee de onjuiste indruk wekkend, dat deze behandelingen borstkanker veroorzaken.
(NED TIJDSCHR ONCOL 2024;21:13–21)
Lees verderNTVO - jaargang 20, nummer 5, oktober 2023
prof. dr. M.H.W.A. Wijnen , M. Fitski MSc, dr. A.F.W. van der Steeg
Kindertumoren zijn zeldzaam en komen vooral voor bij kinderen jonger dan 10 jaar. Vanwege de kleinere dimensies is er altijd een balans tussen een volledige resectie en het verwijderen van te veel gezond weefsel. Daarom is het wenselijk om met moderne technieken te proberen nauwkeuriger te opereren. Minimaal-invasieve of scopische (MIS) technieken worden al vaak toegepast, maar bij kleine kinderen is hiervoor soms te weinig werkruimte. Bij veel tumoren is tumor-‘spill’ een groter risico bij MIS en als er tumor-‘spill’ is, moet vaak (extra) bestraling worden gegeven ter voorkoming van een lokaal recidief. 3D-technieken worden nu vooral toegepast bij voorbereiding van operaties; het implementeren van deze technieken tijdens de operatie is de volgende uitdaging en is bij een aantal operaties al mogelijk. Fluorescentie laat tumoren oplichten wanneer er licht van een bepaalde golflengte op wordt geschenen. Dit kan met een algemene fluorofoor zoals ICG (indocyanine groen) of specifieke tumorantigenen gekoppeld met een fluorofoor. Centralisatie en specialisatie is een ‘innovatie’ die wellicht meer invloed heeft op de kwaliteit van de chirurgie dan veel van de bovengenoemde technieken.
(NED TIJDSCHR ONCOL 2023;20:202–5)
Lees verder