oncologische observatie

SMART-syndroom

NTVO - 2019, nummer 7, november 2019

drs. C.M.C. Lemmens , dr. M.J. Vos , prof. dr. M.J.B. Taphoorn , dr. R.E. Hagenbeek

SAMENVATTING

Het ‘SMART-syndroom’, een acroniem voor ‘stroke-like migraine attacks after radiation therapy’, betreft een relatief zeldzame late complicatie van cerebrale radiotherapie bij gliomen. Hierbij treedt jaren na bestraling van de hersentumor bij het merendeel van de patiënten progressieve hoofdpijn op, gevolgd door een spectrum aan unilaterale neurologische uitval tot epileptische insulten. Beeldvorming met MRI-hersenen toont bij deze patiënten verhoogde T2-gewogen signaalintensiteit corticaal met zwelling en contrastlekkage ter plaatse. Bij het stellen van de diagnose dient met name tumorrecidief te worden uitgesloten, hoewel ook andere aandoeningen een vergelijkbaar klinisch beeld kunnen geven. Doorgaans betreft het SMART-syndroom een benigne aandoening die spontaan in remissie treedt binnen enkele maanden. Behandeling dient vooral te zijn gericht op symptoombestrijding en ondersteuning in herstel. De volgende ziektebeschrijving illustreert het optreden van het SMART-syndroom bij een patiënt acht jaar na radiotherapie voor een ganglioneuroblastoom.

(NED TIJDSCHR ONCOL 2019;16:271–5)

Lees verder

Auto-immuunbijwerkingen bij de behandeling van gemetastaseerd melanoom: ‘case report’ van een patiënt met milde klachten, maar ernstige bijwerkingen

NTVO - 2019, nummer 6, september 2019

drs. M.K. van der Kooij , E.M.E. Verdegaal , dr. M. Slingerland , dr. F.M. Speetjens , prof. dr. S.H. van der Burg , dr. H.W. Kapiteijn

SAMENVATTING

De incidentie van gemetastaseerd huidmelanoom is de laatste jaren sterk toegenomen. Er zijn veel nieuwe (immuun)therapieën voor de behandeling van deze ziekte. Auto-immuunreacties treden hierbij relatief vaak op. In dit artikel wordt een patiënt beschreven met gemetastaseerd melanoom die werd behandeld met de combinatie van anti-PD1- en anti- CTLA4-immuuntherapie. Na twee kuren voelde de patiënt zich relatief goed en had hij weinig klachten, toch bleek hij bij routinecontrole een thyreoïditis en hepatitis te hebben. Negen weken na de start van de combinatietherapie was de ziekte progressief, waarop patiënt overstapte naar doelgerichte therapie met BRAF- en MEK-remmers. Twintig weken later was de ziekte opnieuw progressief, waarna de patiënt startte met een andere immuuntherapie, namelijk adoptieve T-celtherapie. De ziekte stabiliseerde en uiteindelijk trad zelfs een complete respons op. Hoewel de eerdere auto-immuunbijwerkingen onder controle bleven, ontwikkelde de patiënt binnen enkele weken een indrukwekkend vitiligobeeld. Aan de hand van deze casus wordt geïllustreerd dat een objectieve respons kan worden bereikt door middel van adoptieve T-celtherapie na progressie van ziekte op de standaardbehandelingen. Daarnaast is strenge monitoring van patiënten met gemetastaseerd melanoom die worden behandeld met doelgerichte therapie en immuuntherapie geïndiceerd.

(NED TIJDSCHR ONCOL 2019;16:238–43)

Lees verder

Doel gemist bij doelgerichte therapie

NTVO - 2019, nummer 5, july 2019

dr. M.P. Dierselhuis , prof. dr. C.M. Zwaan

SAMENVATTING

Met de komst van nieuwe moleculaire technieken en de brede toepasbaarheid daarvan, worden steeds meer nieuwe aangrijpingspunten (‘targets’) geïdentificeerd die een mogelijke rol kunnen spelen in de oncogenese. Een deel van deze ‘targets’ is tumor-specifiek en is een belangrijk aangrijpingspunt voor doelgerichte therapie, een ander deel wordt in wisselende frequentie in verschillende tumoren aangetoond. Sommige afwijkingen zijn tumor-drijvend, terwijl andere niet of beperkt bijdragen aan de oncogenese. Behandeling van patiënten met nieuwe middelen voor doelgerichte therapie in onderzoeksverband of daarbuiten heeft tot meerdere successen geleid. In dit artikel wordt een casus beschreven van een 4-jarig meisje met melanoom, bij wie bij een aangetoonde NTRK-mutatie, NTRK-remming geen effect had. Bij opnieuw biopteren van de primaire tumor was de eerder gevonden mutatie niet meer aantoonbaar, hetgeen een verklaring kan zijn voor het ontbreken van respons op de therapie.

(NED TIJDSCHR ONCOL 2019;16:190–3)

Lees verder

De inzet van enzalutamide en fentanyl in de behandeling van castratieresistente prostaatkanker: een pijnlijke combinatie

NTVO - 2019, nummer 4, june 2019

E.A. van Elteren , drs. G.E. Benoist , prof. dr. M. Smits , prof. dr. W.R. Gerritsen , dr. I.M. van Oort , dr. N.P. van Erp , dr. N. Mehra

Samenvatting

Pijn is een veelvoorkomend symptoom bij patiënten met het gemetastaseerd castratieresistente prostaatcarcinoom (CRPC). Pijnstilling door gebruik van opioiden, zoals fentanyl, is vaak noodzakelijk voor het behoud van een goede kwaliteit van leven. Een onvoldoende gesignaleerde farmacologische interactie is die tussen enzalutamide en fentanyl, waarbij sterke inductie van cytochroom P450-3A4 (CYP3A4) door enzalutamide resulteert in onmeetbaar lage spiegels van fentanyl in het bloed van patiënten. Deze interactie heeft klinisch relevante gevolgen: de pijn is onvoldoende onder controle en na het staken van enzalutamide is er een risico van overdosering als de fentanyl-dosering tijdens gebruik van enzalutamide is opgehoogd. De hieronder beschreven casus illustreert deze klinisch relevante interactie. Bewustwording van mogelijke geneesmiddelinteracties bij gebruik van oncolytica is zeer relevant in de kliniek om de zorg voor deze kwetsbare patiëntengroep in de palliatieve setting te verbeteren.

(NED TIJDSCHR ONCOL 2019;16:146–51)

Lees verder

Diagnostische en therapeutische strategie voor fluoropyrimidines bij patiënten die meerdere DPYD-varianten dragen

NTVO - 2019, nummer 3, may 2019

C.A.T.C. Lunenburg MSc, L.M. Henricks , dr. A.B.P. van Kuilenburg , prof. dr. R.H.J. Mathijssen , prof. dr. J.H.M. Schellens , prof. dr. A.J. Gelderblom , prof. dr. H.J. Guchelaar , dr. J.J. Swen

Samenvatting

Fluoropyrimidines, zoals 5-fluorouracil (5-FU) en capecitabine, worden veelvuldig als standaardbehandeling gebruikt bij verschillende soorten kanker. Dosisaanpassing op basis van DPYD-genotypering wordt in toenemende mate toegepast om ernstige toxiciteit door fluoropyrimidines te kunnen voorspellen en voorkomen, mede doordat het advies tot prospectief genotyperen van DPYD in september 2017 werd opgenomen in de richtlijn Colorectaal carcinoom medische oncologie.1 Ten gevolge van deze toename in het aantal patiënten dat wordt gegenotypeerd, worden in toenemende mate patiënten met bijzondere genotypes geïdentificeerd, bijvoorbeeld patiënten die meerdere DPYD-varianten dragen. Consequenties hiervan voor dosisaanpassing zijn onduidelijk, met name omdat het onbekend is of de varianten in hetzelfde allel voorkomen of verspreid zijn over beide allelen van het DNA. Op basis van de genotyperingsuitslag is het niet mogelijk de initiële dosisreductie nauwkeurig te bepalen. Zonder dosisreducties lopen deze patiënten een verhoogd risico op het ontwikkelen van ernstige fluoropyrimidine-geïnduceerde toxiciteit. We beschrijven vier casus om het probleem verder toe te lichten. Ons advies voor de praktijk is te overleggen met het centrum waar de genotypering is uitgevoerd en een fenotypetest in te zetten voor deze individuele gevallen.

(NED TIJDSCHR ONCOL 2019;16:109–14)

Lees verder

Een zwelling van de mamma; niet altijd wat het lijkt

NTVO - 2019, nummer 3, may 2019

W. Ramphal MSc., drs. L.E.M.P. Elsten , drs. P.D. Gobardhan , dr. C.P.H. Vreuls , dr. A.J. ten Tije

Samenvatting

Een maligne afwijking van de mamma wordt, vaak terecht, bestempeld als een primair mammacarcinoom. Een metastase of lokalisatie van een andere primaire tumor hoort echter altijd in de differentiaaldiagnose te staan. Bij 0,43% van de maligne afwijkingen van de mamma gaat het om een metastase van een extra mammaire tumor. In autopsieonderzoeken is dit zelfs tussen 0,5% en 6,6%. De therapie van een metastase of lokalisatie van een andere primaire tumor verschilt met die van het mammacarcinoom. Vroegtijdige bevestiging van de etiologie van de tumor is van essentieel belang om de correcte behandeling te starten. Hoewel het lichamelijk onderzoek en radiologische diagnostiek zeer relevant zijn in het opsporen van afwijkingen in de borst, blijft pathologisch onderzoek onontbeerlijk. Aan de hand van drie casus illustreren we dat de histologische en immuunhistochemische diagnostiek cruciaal zijn voor het stellen van de diagnose waarbij mag worden gesteld: ‘tissue is the issue’.

(NED TIJDSCHR ONCOL 2019;16:104–8)

Lees verder

Gigantische gastro-intestinale stromatumoren

NTVO - 2019, nummer 2, march 2019

drs. F. Crouwel , drs. J.A. Stibbe , dr. A. van Geel , dr. L. Meijer-Jorna , dr. W.H. Schreurs , dr. L.M. Kager

Samenvatting

Gastro-intestinale stromatumoren (GIST) zijn zeldzame tumoren van de tractus digestivus die ontstaan uit de cellen van Cajal. GIST kunnen in enkele gevallen een grootte van meer dan 10 cm over de langste as bereiken. GIST kenmerken zich veelal door mutaties in het KIT– of PDGFRa-gen en kunnen, indien niet resistent, in (neo)adjuvante setting worden behandeld met imatinib, naast volledige resectie van de tumor. De recidiefkans en het risico op (late) metastasering van de GIST is afhankelijk van zowel de grootte, de lokalisatie en de mitotische activiteit van de tumor. Dit artikel beschrijft twee patiëntencasus van GIST waarbij de initiële presentatie bestond uit gewichtsverlies, een palpabele massa in de buik en in één geval progressieve buikpijn. Bij radiologisch onderzoek werd de diagnose GIST overwogen, die in één casus preoperatief door middel van biopt en bij de andere casus postoperatief werd bevestigd. De tumoren hadden een grootte van respectievelijk 26 en 32 cm. Beide patiënten werden curatief behandeld door middel van een laparotomische resectie en voor beiden geldt dat zij door middel van CT-scans zullen worden vervolgd. Eén patiënt wordt nog drie jaar nabehandeld met imatinib. Deze twee patiënten demonstreren de soms aspecifieke presentatie van GIST. Laparotomische radicale resectie is de eerste keuze van behandeling. Eventueel kan imatinib neoadjuvant worden gestart om tumorreductie te induceren indien de tumor marginaal resectabel is of kan imatinib worden gegeven als nabehandeling, in beide gevallen uiteraard mits de tumor er gevoelig voor is.

(NED TIJDSCHR ONCOL 2019;16:54–60)

Lees verder