NTVO - 2020, nummer 1, february 2020
drs. C. de Jongh , dr. P.C. van der Sluis , S. van der Horst , prof. dr. J.P. Ruurda , prof. dr. R. van Hillegersberg
Achtergrond: De in opzet curatieve standaardbehandeling van resectabel oesofaguscarcinoom bestond in 2012 wereldwijd uit neoadjuvante chemoradiotherapie (CROSS-schema) of perioperatieve chemotherapie (MAGIC-schema), gevolgd door een open transthoracale oesofagusresectie (OTE) inclusief adequate lymfadenectomie. Hedendaags bestaat perioperatieve chemotherapie echter uit het FLOT-schema wegens evidente overlevingswinst. Robot-geassisteerde minimaal-invasieve thoracolaparoscopische oesofagusresectie (RAMIE) zou postoperatieve complicaties kunnen reduceren.
Methoden: In deze ‘single-center randomized controlled trial’ werden 112 patiënten met resectabel intrathoracaal oesofaguscarcinoom gerandomiseerd naar OTE of RAMIE. Het primaire eindpunt bedroeg het percentage operatie-gerelateerde postoperatieve complicaties graad ≥2 volgens de gemodificeerde Clavien-Dindo-classificatie (GCDC). Als secundaire eindpunten werden intra-operatieve en perioperatieve complicaties, functioneel herstel, overleving en kwaliteit van leven gerapporteerd.
Uitkomsten ROBOT-studie: RAMIE resulteerde in een gereduceerd percentage operatie-gerelateerde en cardiopulmonale postoperatieve complicaties, verminderde postoperatieve pijn, een verbeterd postoperatief functioneel herstel en een verhoogde kwaliteit van leven vergeleken met OTE. Oncologische uitkomsten waren vergelijkbaar en in overeenstemming met de hoogste huidige kwaliteitseisen. RAMIE is aanbevolen voor patiënten met resectabel intrathoracaal oesofaguscarcinoom.
(NED TIJDSCHR ONCOL 2020;17:32–40)
Lees verderNTVO - 2019, nummer 8, december 2019
drs. C.C.B. Post , dr. A.M. Westermann , dr. T. Bosse , dr. I.A. Boere , dr. R.I. Lalisang , dr. P.B. Ottevanger , prof. dr. A.K.L. Reyners , prof. dr. G.S. Sonke , dr. P.O. Witteveen , ir. W.M. Meershoek-Klein Kranenbarg , prof. dr. H. Putter , dr. M.J.P. Welters , prof. dr. S.H. van der Burg , dr. R.A. Nout , prof. dr. C.L. Creutzberg , dr. J.R. Kroep
Vergevorderd (gerecidiveerd, niet-resectabel of gemetastaseerd) endometriumcarcinoom heeft een slechte prognose. Voor vrouwen met afstandsmetastasen van een endometriumcarcinoom bedraagt de 5-jaarsoverleving slechts 10–20%. Eerstelijns- systemische therapie bestaat uit platinum-bevattende chemotherapie of hormoontherapie gevolgd door chemotherapie. Er is geen standaard vervolgbehandeling. Moleculaire tumoreigenschappen kunnen een aangrijpingspunt zijn voor meer gepersonaliseerde vervolgbehandeling, zoals poly-(ADP-ribose)polymerase (PARP)-remming en immuuntherapie. PARP-remmers blokkeren een eiwit dat kankercellen gebruiken om DNA te herstellen. Dit leidt voornamelijk in homologe recombinatiedeficiënte (HRD) tumoren, zoals tumoren met een BRCA-genmutatie, tot celdood. Met name bij het niet-endometrioïd endometriumcarcinoom komt HRD frequent voor en lijken PARP-remmers een aantrekkelijke behandelmogelijkheid. Immuuntherapie met ‘checkpoint’-blokkade van ‘programmed cell death protein-1’ (PD-1)/’programmed cell death ligand 1’ (PD-L1) heft de remming van de T-cel-gemedieerde immuunrespons op. In endometriumcarcinomen met een hoge mutatiefrequentie, zoals tumoren met polymerase-epsilon (POLE)- mutatie of ‘mismatch-repair’-deficiëntie, is de responskans op PD-L1-blokkade relatief hoog. Verondersteld wordt dat combinatiebehandeling met PARP-remming en ‘checkpoint’-blokkade een synergistisch antitumoreffect oplevert. Het DOMEC-onderzoek (‘Durvalumab and Olaparib in Metastatic/recurrent Endometrial Cancer’) is een Nederlands, prospectief, multicenter, fase 2-’Dutch Gynaecology Oncology Group’ (DGOG)-onderzoek naar de werkzaamheid van de PD-L1-blokker durvalumab (elke vier weken 1.500 mg intraveneus) in combinatie met PARP-remmer olaparib (tweemaal daags 300 mg tablet) bij 55 patiënten met gerecidiveerd, niet-resectabel of gemetastaseerd endometriumcarcinoom, inclusief carcinosarcoom uitgaande van de uterus. Primair eindpunt is progressievrije overleving; secundaire eindpunten zijn responskans, algehele overleving, toxiciteit en voorspellende biomarkers.
(NED TIJDSCHR ONCOL 2019;16:334–9)
Lees verderNTVO - 2019, nummer 7, november 2019
drs. F.E. Buisman , dr. M.Y.V. Homs , dr. D.J. Grünhagen , prof. dr. C. Verhoef , dr. B. Groot Koerkamp
Bijna 70% van de patiënten krijgt een recidief na resectie van colorectale levermetastasen (CRLM). Bij de helft van deze patiënten is dit een recidief in de lever. Er is op dit moment in Nederland geen standaardtherapie beschikbaar om de kans op recidiefziekte na de operatie te verkleinen. Een groot retrospectief onderzoek van het Memorial Sloan Kettering Cancer Center liet een winst van bijna twee jaar zien met ‘hepatic arterial infusion pump’ (HAIP)-chemotherapie. Patiënten krijgen een hoge dosis intra-arteriële chemotherapie (floxuridine) toegediend met een chemopomp die subcutaan wordt geplaatst tijdens de resectie van de CRLM. Het Erasmus MC Kanker Instituut is samen met vijf andere centra in Nederland gestart met deze veelbelovende behandeling. Na het doorlopen van het haalbaarheidsonderzoek zijn de eerste drie ziekenhuizen in Nederland gestart met het gerandomiseerde PUMP-onderzoek waarbij het effect van adjuvante HAIP-chemotherapie met resectie van de CRLM wordt vergeleken met resectie van de CRLM alleen.
(NED TIJDSCHR ONCOL 2019;16:289–92)
Lees verderNTVO - 2019, nummer 7, november 2019
drs. N.L. de Boer , drs. A.R.M. Brandt-Kerkhof , dr. I.H.J.T. de Hingh , prof. dr. R.H.J. Mathijssen , dr. E. van Meerten , dr. G.J. Creemers , prof. dr. C. Verhoef , dr. J.W.A. Burger
Inleiding: Cytoreductieve chirurgie en hypertherme intraperitoneale chemotherapie (CRS-HIPEC) is momenteel de standaardbehandeling voor patiënten met peritonitis carcinomatosa van colorectale origine met een beperkte abdominale tumorload. Bij een ‘peritoneal cancer index’ (PCI) hoger dan 20 is CRS-HIPEC niet zinvol. Patiënten met een PCI >20 wordt palliatieve systemische chemotherapie aangeboden. Eerder onderzoek heeft laten zien dat systemische chemotherapie minder effectief is bij de behandeling van peritoneale metastasen dan bij niet-peritoneale metastasen. De toevoeging van intraperitoneale chemotherapie aan de standaard systemische behandeling liet bij patiënten met peritoneale metastasen van ovarium- en maagcarcinoom veelbelovende resultaten zien. Het doel van dit fase 1-onderzoek is het bepalen van de maximaal tolereerbare dosis (MTD) van irinotecan, wanneer dat intraperitoneaal wordt toegediend, als toevoeging aan de standaardbehandeling met systemische chemotherapie. Methoden: Dit onderzoek is een klassiek fase 1-‘3+3’ dosisescalatieonderzoek dat wordt uitgevoerd in het Erasmus MC Kanker Instituut in Rotterdam en het Catharina Kanker Instituut in Eindhoven. Volwassen patiënten met peritonitis carcinomatosa van colorectale origine en een PCI >20 komen in aanmerking voor deelname. Conform de standaard ‘work-up’ voor CRS-HIPEC ondergaan patiënten een electieve diagnostische laparoscopie om de uitgebreidheid van de peritoneale ziekte te scoren (PCI). Is de PCI >20, dan wordt een peritoneale toegangspoort geplaatst. Door deze poort zal intraperitoneaal irinotecan worden toegediend (volgens dosisescalatieschema) in combinatie met de huidige systemische standaardbehandeling; fluorouracil, oxaliplatine (FOLFOX) en bevacizumab.
Conclusie: Het INTERACT-onderzoek zal de MTD, veiligheid en haalbaarheid van intraperitoneale toediening van irinotecan bepalen, wanneer toegediend in combinatie met systemisch FOLFOX en bevacizumab. Dit onderzoek zal daarnaast farmacokinetische gegevens verschaffen over intraperitoneaal toegediende irinotecan. Deze gegevens zijn essentieel voor het veilig uitvoeren van toekomstige fase 2/3-onderzoeken met intraperitoneale toediening van irinotecan bij patiënten met peritonitis carcinomatosa van colorectale origine, die niet in aanmerking komen voor CRS-HIPEC.
(NED TIJDSCHR ONCOL 2019;16:293–7)
Lees verderNTVO - 2019, nummer 6, september 2019
drs. M.K. van der Kooij , E.M.E. Verdegaal , dr. M. Slingerland , dr. F.M. Speetjens , prof. dr. S.H. van der Burg , dr. H.W. Kapiteijn
De afgelopen jaren zijn veel nieuwe behandelingen op de markt gekomen voor patiënten met gemetastaseerd melanoom. Doelgerichte therapie met BRAF/MEK-remmers werkt door de sterke remming van het gemuteerde BRAF-eiwit, dat bij ongeveer de helft van de patiënten met gemetastaseerd melanoom gemuteerd is. Deze therapie is initieel erg effectief, maar doorgaans ontstaat binnen een jaar na start van de behandeling resistentie tegen deze middelen. Patiënten kunnen ook met immuuntherapie door middel van ‘checkpoint’-remmers worden behandeld, ongeacht hun mutatiestatus. De systemische behandeling met ‘checkpoint’-remmers bestaat uit antilichamen die T-lymfocytactivatie stimuleren door co-inhibitoire signalen te blokkeren. Ipilimumab is een antilichaam tegen CTLA-4 en werkt met name op de interactie tussen T-lymfocyten en antigenpresenterende cellen (zoals dendritische cellen). Nivolumab en pembrolizumab zijn twee monoklonale antilichamen tegen PD1 en grijpen met name aan op de interactie tussen T-lymfocyten en tumorcellen. Behandeling met deze therapieën kan leiden tot langdurige responsen van zelfs jaren. Ongeveer de helft van de patiënten blijkt op termijn progressief onder behandeling met immuuntherapie en doelgerichte therapie. Behandeling in onderzoeksverband is voor deze patiënten nog de enige mogelijkheid om klinische effecten te bereiken.
In het LUMC is onlangs uit een fase 1/2-onderzoek met tumorinfiltrerende lymfocyten (TIL) in combinatie met lage dosering interferon-alfa gebleken dat deze combinatie veilig kan worden gegeven. Uit de voorlopige resultaten blijkt dat bij patiënten die progressief waren op ‘checkpoint’-remmers en/of doelgerichte therapie stabilisatie van ziekte of zelfs een complete respons kan optreden met TIL-therapie. Door deze TIL-behandeling te combineren met anti- PD1 wordt beoogd zowel de klinische activiteit als de duur van de progressievrije overleving te verlengen bij uitbehandelde patiënten met niet-operabel stadium IIIc- of stadium IV-melanoom.
(NED TIJDSCHR ONCOL 2019;16:244–7)
Lees verderNTVO - 2019, nummer 6, september 2019
drs. Q.P. Janssen , dr. B. Groot Koerkamp , prof. dr. M.G. Besselink , prof. dr. C.H.J. van Eijck , dr. M.Y.V. Homs , dr. G. van Tienhoven , prof. dr. J.W. Wilmink
De voorlopige resultaten van het gerandomiseerde PREOPANC-1-onderzoek lieten zien dat neoadjuvante chemoradiotherapie (CRT) met gemcitabine in vergelijking met primaire resectie en adjuvante gemcitabine leidt tot een verdubbeling van het aantal complete (R0) resecties (63% vs. 31%; p<0,001) en mogelijk leidt tot een langere overleving (17,1 vs. 13,7 maanden; p=0,07, na 149 van 176 gebeurtenissen) bij patiënten met (‘borderline’) resectabel pancreascarcinoom ((B)RPC). Het multicenter PREOPANC-2-onderzoek gaat hierop verder en onderzoekt of neoadjuvante FOLFIRINOX (een combinatiechemotherapie van behandeling met oxaliplatine, irinotecan en 5-fluorouracil) leidt tot een langere overleving dan neoadjuvante CRT met gemcitabine bij patiënten met (B)RPC. Secundair zal worden gekeken naar progressievrije overleving, resectiepercentage, R0-resectiepercentage, kwaliteit van leven, toxiciteit, kosteneffectiviteit en de voorspellende waarde van diverse circulerende biomarkers.
(NED TIJDSCHR ONCOL 2019;16:248–52)
Lees verderNTVO - 2019, nummer 5, july 2019
drs. A. van Ommen-Nijhof , dr. I.R.H.M. Konings , dr. C.J.J. van Zeijl , dr. A. Jager , prof. dr. G.S. Sonke
Het combineren van ‘cyclin-dependent kinases 4 and 6’ (CDK4/6)-remmers met endocriene therapie is een effectieve strategie om de progressievrije overleving te verbeteren bij patiënten met hormoonreceptor-positieve (HR+), humane epidermale groeifactorreceptor 2 (HER2)-negatieve gevorderde borstkanker. Het optimale moment van toepassen van de CDK4/6-remmers in de dagelijkse praktijk is echter onbekend. De effectiviteit van CDK 4/6-remmers in de eerste lijn is nooit rechtstreeks vergeleken met die in de tweede lijn, maar de relatieve winst in progressievrije overleving lijkt vergelijkbaar. Toevoeging van CDK4/6-remmers aan endocriene therapie heeft vooralsnog niet geleid tot een consequente verbetering in totale overleving of kwaliteit van leven, terwijl de middelen wel gepaard gaan met meer toxiciteit en meer kosten dan behandeling met endocriene therapie alleen. Er zijn vooralsnog geen subgroepen aan te wijzen die wel of juist geen voordeel hebben bij CDK4/6-remmers. De SONIA-studie vergelijkt twee behandelstrategieën bij patiënten met HR+/HER2-negatieve gevorderde borstkanker: strategie A (eerstelijnsbehandeling met een niet-steroïdale aromataseremmer gecombineerd met een CDK4/6-remmer, gevolgd door fulvestrant bij progressie) versus strategie B (eerstelijnsbehandeling met een niet-steroïdale aromataseremmer, gevolgd door fulvestrant in combinatie met een CDK4/6-remmer bij progressie). Het primaire doel van de studie is onderzoeken of strategie A effectiever is dan strategie B. Verder zal ook worden gezocht naar biomarkers die kunnen bijdragen aan een betere selectie van patiënten.
(NED TIJDSCHR ONCOL 2019;16:200–3)
Lees verder