klinische trial

De FURTHER-studie: een gerandomiseerd onderzoek naar geFocusseerd UltRageluid en RadioTHERapie voor niet-invasieve palliatieve pijnbehandeling van patiënten met botmetastasen

NTVO - jaargang 19, nummer 6, september 2022

drs. R. Hovenier , drs. D.J. Slotman , dr. C. Bos , Ir, dr. L.W. Bartels , dr. J.J.C. Verhoeff , drs. N. Kasperts , drs. M.N.G.J.A. Braat , prof. dr. J.J. Verlaan , dr. E.C.J. Phernambucq , dr. M.F. Boomsma , prof. dr. C.T.W. Moonen , prof. dr. H.M. Verkooijen

SAMENVATTING

Pijn is het meest voorkomende symptoom bij patiënten met kanker. Botpijn als gevolg van skeletmetastasen beperkt het dagelijks functioneren en vermindert de kwaliteit van leven. De huidige meest toegepaste lokale behandeling voor pijnlijke botmetastasen is radiotherapie (RT). Het duurt echter gemiddeld vier weken voordat RT optimale pijnverlichting veroorzaakt. Bij een deel van de patiënten wordt na RT bovendien geen adequate pijncontrole bereikt. Gefocusseerd ultrageluid met hoge intensiteit onder MRI-geleide beeldvorming (‘MR-guided high intensity focused ultrasound’; MR-HIFU) is een veelbelovende alternatieve behandeling voor deze patiëntenpopulatie. Eerder onderzoek suggereert dat met behulp van MR-HIFU snellere palliatie kan worden behaald. Om de waarde van MR-HIFU als alternatief voor of in aanvulling op RT te onderzoeken, is een internationale multicenter, driearmige gerandomiseerde studie opgezet. Primair eindpunt van deze studie is de vroege pijnrespons (14 dagen na behandeling) bij patiënten die worden behandeld met standaard RT (controlegroep), MR-HIFU of de combinatie van RT en MR-HIFU.

(NED TIJDSCHR ONCOL 2022;19:232–5)

Lees verder

Intraperitoneale paclitaxel voor patiënten met primair maligne peritoneaal mesothelioom, een fase I/II- dosisescalatie- en veiligheidsstudie: INTERACT MESO

NTVO - jaargang 19, nummer 5, augustus 2022

drs. J.P. van Kooten , drs. M.V. Dietz , N.A.D. Guchelaar , drs. A.R.M. Brandt-Kerkhof , dr. S.L.W. Koolen , dr. J.W.A. Burger , prof. dr. R.H.J. Mathijssen , prof. dr. C. Verhoef , prof. dr. J.G.J.V. Aerts , dr. E.V.E. Madsen

SAMENVATTING

Inleiding: Maligne peritoneaal mesothelioom (MPM) is een zeldzame, agressieve maligniteit. De enige potentieel curatieve behandeling is cytoreductieve chirurgie (CRS) met hypertherme intraperitoneale chemotherapie (HIPEC), resulterend in een mediane overleving van 23 maanden. Een minderheid van de patiënten (ongeveer 10%) komt in aanmerking voor deze behandeling. Door beperkte effectiviteit van systemische behandeling, ten koste van aanzienlijke morbiditeit, is er een gebrek aan geschikte palliatieve behandelmogelijkheden voor patiënten met MPM. Aangezien MPM zelden extra-abdominaal metastaseert, zouden patiënten baat kunnen hebben bij een lokale behandeling (intraperitoneaal; IP) met chemotherapie. Een hogere, effectievere dosis kan direct op de plaats van de ziekte worden toegediend. Door beperkte systemische opname zal minder toxiciteit optreden. Het doel van de INTERACT MESO-studie is het bepalen van de maximaal tolereerbare dosis (MTD) van IP-paclitaxelmonotherapie bij patiënten met MPM. Secundaire eindpunten zijn de beoordeling van de veiligheid en toxiciteit, de haalbaarheid en het farmacokinetische profiel van deze behandeling. Methoden: De INTERACT MESO-studie is een prospectieve, open-label, single-center, fase I-studie met een klassiek ‘3+3’ dosisescalatiedesign. De onderzoekspopulatie bestaat uit volwassen patiënten met primair histologisch bevestigde MPM, zonder extra-abdominale ziekte, die niet in aanmerking komen voor CRS-HIPEC. Patiënten ondergaan een diagnostische laparoscopie volgens de standaard ‘workup’ voor CRS-HIPEC. Indien CRS-HIPEC niet haalbaar wordt geacht, zal een peritoneaal porta-cath (PAC)-systeem worden geplaatst. Via deze PAC zullen 8 tot 16-wekelijkse cycli IP-chemotherapie worden toegediend. Resultaten: De studie is sinds februari 2022 open voor inclusie. De eerste resultaten worden in 2026 verwacht. Conclusie: Deze studie zal belangrijke informatie verschaffen over monotherapie met IP-paclitaxel door bepaling van de MTD, veiligheid en haalbaarheid van deze behandeling. Als de MTD is bepaald, zullen fase II- en -III-onderzoeken worden uitgevoerd om de werkzaamheid van IP-paclitaxel bij patiënten met MPM die niet in aanmerking komen voor CRS-HIPEC te bepalen. Registratie: Nederlands Trial Register: NL9718. EudraCT: 2021-003637-11.

(NED TIJDSCHR ONCOL 2022;19:193–7)

Lees verder

Fase I-dosisescalatiestudie: actinium-225-PSMA-therapie voor patiënten met gemetastaseerd castratieresistent prostaatcarcinoom

NTVO - jaargang 19, nummer 5, augustus 2022

drs. S.W. Ling , dr. A.A.M. van der Veldt , dr. T. Brabander

SAMENVATTING

Prostaatcarcinoom is een van de meest voorkomende soorten kanker bij mannen en kan enkele jaren na de primaire diagnose overgaan in een castratieresistente vorm. In dit stadium hebben de meeste patiënten ook gemetastaseerde ziekte. Er zijn momenteel verschillende systemische behandelingen beschikbaar voor castratieresistent prostaatcarcinoom, maar de overlevingswinst is beperkt tot enkele maanden. Recentelijk is een fase I-studie in het Erasmus MC geïnitieerd waarin wordt onderzocht wat de optimale dosering is van het radiofarmacon 225Ac-PSMA bij patiënten met gemetastaseerd castratieresistent prostaatcarcinoom.

(NED TIJDSCHR ONCOL 2022;19:198–200)

Lees verder

TIMEPAN-studie: timing van chemotherapie bij asymptomatische patiënten met gemetastaseerd pancreascarcinoom

NTVO - jaargang 19, nummer 4, juni 2022

drs. S. Augustinus , prof. dr. H.W.M. van Laarhoven , prof. dr. M.G. Besselink , prof. dr. J.W. Wilmink , voor de Dutch Pancreatic Cancer Group

SAMENVATTING

Levensverlenging en het verbeteren (of behoud van) kwaliteit van leven zijn de belangrijkste doelen van palliatieve chemotherapie bij patiënten met een gemetastaseerd pancreascarcinoom. Niet elke patiënt gediagnosticeerd met een gemetastaseerd pancreascarcinoom heeft symptomen bij initiële presentatie. Bij deze patiënten moet het voordeel van direct starten met chemotherapie worden afgewogen tegen de mogelijke nadelen, met name in het kader van toxiciteit. In dit onderzoek wordt gerandomiseerd tussen direct starten met chemotherapie versus uitgestelde systeemtherapie (pas starten bij symptomen), met als primaire uitkomstmaat ‘quality adjusted overall survival’, bij asymptomatische patiënten met gemetastaseerd pancreascarcinoom.

(NED TIJDSCHR ONCOL 2022;19:164–6)

Lees verder

Wekelijks cisplatine versus driewekelijks op cisplatine gebaseerde chemoradiatie bij hoofd-halskankerpatiënten met lage skeletspiermassa: de CISLOW-studie

NTVO - jaargang 19, nummer 3, mei 2022

drs. A.W.M.A. Schaeffers , dr. L.A. Devriese , prof. dr. C.H. van Gils , dr. J.W. Dankbaar , dr. J. Voortman , dr. J.P. de Boer , drs. E.J. Smid , dr. G.W.J. Frederix , prof. dr. R. de Bree

SAMENVATTING

Bij patiënten die driewekelijks 100 mg/m2 lichaamsoppervlakte cisplatine in het kader van chemoradiatie (CCRT) krijgen vanwege een lokaal gevorderd plaveiselcelcarcinoom van het hoofd-halsgebied (HHPCC), komt cisplatine dosislimiterende toxiciteit (CDLT) vaak voor. Door CDLT kan de patiënt niet de geplande behandeling ontvangen, waardoor de kans op curatie en overleving vermindert. Het risico op CDLT is voor patiënten met een lage skeletspiermassa (SSM) drie keer hoger dan voor patiënten met een normale SSM. SSM kan worden bepaald door metingen op een CT-of MRI-scan van het hoofd-halsgebied, die routinematig wordt vervaardigd bij patiënten met (verdenking) op een HHPCC. Cisplatine op wekelijkse basis in een lagere dosering (40 mg/m2 lichaamsoppervlakte) is mogelijk minder toxisch. Voor een belangrijk effect op overleving en locoregionale controle zou de cumulatieve dosis cisplatine minimaal 200 mg/m2 moeten zijn. De hypothese is dat het vervangen van de standaard driewekelijkse dosis cisplatine door een wekelijkse dosis cisplatine gedurende zeven weken het risico op CDLT verkleint, waardoor een hogere cumulatieve dosis kan worden behaald. Een multicenter gerandomiseerde klinische studie bij patiënten met lage SSM is opgezet om dit te onderzoeken. De primaire uitkomstmaat is het verschil in therapietrouw aan CCRT bij patiënten die respectievelijk wekelijks 40 mg/m2 cisplatine en driewekelijks 100 mg/m2 cisplatine krijgen toegediend. Een extra controlegroep bestaat uit patiënten met een normale SSM, die volgens de lokale standaard cisplatine krijgen toegediend, waarbij beide doseringsschema’s mogen worden gebruikt. Secundaire uitkomstmaten bestaan uit de cumulatieve dosis cisplatine, toxiciteit, tijd tot eventueel recidief, tweejaarsoverleving, kwaliteit van leven, ervaringen van de patiënt en kosteneffectiviteit.

(NED TIJDSCHR ONCOL 2022;19:119–23)

Lees verder

TURN-COVID: Nederlandse cohortstudie ter evaluatie van het gebruik van neutraliserende monoklonale antilichamen en andere antivirale middelen tegen SARS-CoV-2

NTVO - jaargang 19, nummer 3, mei 2022

dr. E. Birnie , namens de TURN-COVID-studiegroep

SAMENVATTING

Nieuwe antivirale middelen kunnen een mogelijk keerpunt zijn in de preventie en behandeling van patiënten met COVID-19. Verschillende gerandomiseerde klinische fase III-studies laten zien dat één gift neutraliserende monoklonale SARS-CoV-2-antilichamen het relatieve risico op ziekenhuisopname en/of overlijden met 70–85% kan verminderen bij seronegatieve patiënten met SARS-CoV-2-infectie, mits vroeg gegeven in het ziekteproces. Deze geneesmiddelen werden ook bij seronegatieve hoogrisicopatiënten die zijn opgenomen in het ziekenhuis ingezet. Daarnaast wordt gerapporteerd dat orale antivirale middelen, zoals molnupiravir en nirmatrelvir/ ritonavir, het risico op ziekenhuisopname en/of overlijden met 39–89% zouden kunnen verminderen. Deze ontwikkelingen zijn potentiële doorbraken in de behandeling van SARS-CoV-2-infectie, voornamelijk voor immuungecompromitteerde patiënten die een verminderde of geen humorale respons hebben na COVID-19-vaccinatie. Naast vaccinatiegraad zullen de komst van nieuwe SARS-CoV-2-mutanten zoals omikron en logistieke zaken belangrijke determinanten zijn van het klinische effect in de dagelijkse praktijk. Het doel van de TURN-COVID-studie is om het gebruik, de effectiviteit, de veiligheid en de kosten van monoklonale antilichamen en andere antivirale middelen tegen SARS-CoV-2 in Nederland in kaart te brengen. Bovendien wordt een landelijk platform gecreëerd om toekomstige nog niet geregistreerde behandelingen voor COVID-19 te evalueren.

(NED TIJDSCHR ONCOL 2022;19:124–7)

Lees verder

UGT1A1-genotypering voorafgaand aan behandeling met irinotecan: een prospectieve veiligheids- en kostenanalyse bij UGT1A1-‘poor metaboliser’-patiënten

NTVO - jaargang 19, nummer 2, april 2022

dr. E.C. Hulshof , drs. M. de With , dr. F.M. de Man , dr. G.J. Creemers , dr. B.A.L.M. Deiman , prof. dr. H.J. Guchelaar , prof. dr. R.H.J. Mathijssen , prof. dr. H. Gelderblom , dr. M.J. Deenen

SAMENVATTING

Irinotecan is een veelvuldig gebruikt antikankergeneesmiddel voor de behandeling van colorectaal en pancreascarcinoom. De belangrijkste bijwerkingen van irinotecan zijn febriele neutropenie en diarree. Deze bijwerkingen treden significant vaker op bij patiënten die homozygoot drager zijn van UGT1A1*28 en UGT 1A1*93, doordat deze genvarianten tot verminderde glucuronidering en daarmee tot hogere concentraties van de actieve metaboliet SN-38 leiden. Desondanks wordt vaak in de dagelijkse praktijk nog geen genotypering van UGT1A1 verricht voorafgaand aan de behandeling met irinotecan. Het doel van deze studie was het bepalen van de veiligheid, haalbaarheid, farmacokinetiek en de kosten van prospectief genotyperen van UGT1A1 bij patiënten die behandeld gaan worden met irinotecan. In deze prospectieve, multi-center, niet-gerandomiseerde studie werden patiënten, die werden behandeld met irinotecan, vooraf gegenotypeerd voor UGT1A1*28 en UGT1A1*93. Homozygote dragers (UGT1A1-‘poor metabolisers’; PM’s) kregen een 30% irinotecan dosisreductie in cyclus 1. Daarna werd de dosering getitreerd op basis van het aantal neutrofielen en klinische tolerantie. Het primaire eindpunt was de incidentie van febriele neutropenie. UGT1A1-PM’s werden vergeleken met 1) historische controles (UGT1A1-PM’s behandeld met een 100% dosering) waarbij de gegevens zijn verkregen uit de literatuur, en met 2) UGT1A1-non-PM’s behandeld met 100% dosering in de huidige studie. In totaal zijn 350 patiënten prospectief geïncludeerd, van wie 31 (8,9%) UGT1A1-PM waren. De incidentie van febriele neutropenie bij UGT1A1-PM’s in deze groep was 6,5% in vergelijking tot 24% bij de historische UGT1A1-PM-controles behandeld met een 100% dosering (p=0,04), en was vergelijkbaar met de incidentie bij UGT1A1-non-PM’s (4,1%; p=0,63). Bij de UGT1A1-PM’s was dankzij de 30% dosisreductie de systemische blootstelling aan de actieve metaboliet SN-38 binnen het therapeutische venster en was gelijk aan de blootstelling in een controlecohort behandeld met de standaarddosering. De kostenanalyse liet zien dat prospectief genotyperen van UGT1A1 tot een gemiddelde kostenreductie van € 183,- per patiënt leidt. Concluderend kan worden gesteld dat UGT1A1-geno-typering voorafgaand aan een irinotecanbehandeling de mogelijkheid biedt om voor UGT1A1-PM-patiënten de dosis met 30% te verlagen, wat leidt tot een significante verlaging van de incidentie van febriele neutropenie en kostenbesparend is. Daarom zou doseren op geleide van het UGT1A1-genotype bij irinotecanbehandeling de nieuwe klinische standaard moeten worden.

(NED TIJDSCHR ONCOL 2022;19:65–70)

Lees verder