NTVO - jaargang 20, nummer 6, december 2023
drs. T.F. Stoop , drs. L.W.F. Seelen , drs. F.R. van ’t Land , A.C. van der Hout , prof. dr. J.A.C. Rietjens , dr. H.C. van Santvoort , prof. dr. A.M. Stiggelbout , prof. dr. J.W. Wilmink , prof. dr. M.G. Besselink , prof. dr. C.H.J. van Eijck
In het afgelopen decennium is de overleving van patiënten met lokaal gevorderd pancreascarcinoom (LAPC) verbeterd dankzij het gebruik van nieuwe combinatiechemotherapieën. Internationale expertisecentra hebben laten zien dat na chemotherapie ongeveer 22% van de patiënten met LAPC alsnog een resectie kan ondergaan, geassocieerd met een mediane overleving van 30 maanden. Traditioneel is men in Nederland terughoudend om patiënten met LAPC te opereren. Gezien de goede resultaten van internationale expertisecentra is recentelijk in Nederland de PREOPANC-4-studie geïnitieerd (NCT05524090). Een studie binnen de ‘Dutch Pancreatic Cancer Group’ (DCPG) waarbij de internationale ‘best practice’ voor LAPC op een gestructureerde wijze in Nederland wordt ingevoerd, in samenwerking met vier internationale expertisecentra. Door het optimaliseren van de voorbehandeling met chemotherapie en het gestandaardiseerde selectieproces is de verwachting dat meer patiënten een resectie kunnen ondergaan met een 5-jaarsoverleving van ten minste 20%. Onderdeel van de PREOPANC-4-studie is een programma waarbij kwaliteit van leven wordt gemeten over de tijd, zorgverleners worden getraind in ‘shared decision-making’ en aan de hand van kwalitatieve interviewstudies hulpmiddelen worden ontwikkeld ter ondersteuning van de ‘shared decision-making’. Het doel van de PREOPANC-4-studie is om de internationale ‘best practice’ voor de behandeling van LAPC in Nederland te implementeren, strevend naar een langere overleving met een goede kwaliteit van leven. Hierbij spelen nadrukkelijk goede voorlichting en gedeelde besluitvorming een belangrijke rol.
(NED TIJDSCHR ONCOL 2023;20:247–50)
Lees verderNTVO - jaargang 20, nummer 5, oktober 2023
drs. T.B.M. van den Heuvel , N.A.D. Guchelaar , drs. V.C.J. van de Vlasakker , dr. R.J. Lurvink , dr. S.L.W. Koolen , dr. E. van Meerten , drs. A.R.M. Brandt-Kerkhof , dr. E.V.E. Madsen , R.J.F. Bax , dr. I.H.J.T. de Hingh , dr. S.W. Nienhuijs , dr. G.J. Creemers , dr. I.E.G. van Hellemond , prof. dr. C. Verhoef , prof. dr. A.H.J. Mathijssen , dr. J.W.A. Burger
Bij ongeveer 10% van de patiënten met colorectaal carcinoom (CRC) ontwikkelen zich peritoneale metastasen. Voor het merendeel van deze patiënten is cytoreductieve chirurgie met hypertherme intraperitoneale chemotherapie niet zinvol vanwege te uitgebreide, niet-resectabele ziekte. De prognose voor deze patiëntengroep is slecht, aangezien systemische therapie niet erg effectief is, mogelijk doordat de chemotherapie de peritoneum-plasmabarrière niet goed passeert en maar beperkt in de buikholte terechtkomt. Chemotherapie direct in de buikholte toedienen, als aanvulling op systemische therapie, zorgt voor een hoge dosis chemotherapie in de buikholte. Irinotecan lijkt hiervoor geschikt vanwege de beperkte systemische opname vanuit de buikholte. In de INTERACT-fase I-studie is de maximaal tolereerbare dosis van intraperitoneaal toegediende irinotecan in combinatie met mFOLFOX-4/bevacizumab bepaald. Vanwege de hoopvolle resultaten uit deze studie, waarbij vier patiënten uiteindelijk toch in aanmerking kwamen voor CRS-HIPEC, is de INTERACT-II opgezet. In deze fase II-studie zullen 85 patiënten met uitgebreide peritoneale ziekte (PCI >20) worden behandeld met mFOLFOX-4/bevacizumab intraveneus en irinotecan 75 mg intraperitoneaal. Primair eindpunt is de algehele overleving. Secundaire eindpunten zijn onder andere progressievrije overleving, toxiciteit, kwaliteit van leven en farmacokinetiek.
(NED TIJDSCHR ONCOL 2023;20:210–4)
Lees verderNTVO - jaargang 20, nummer 5, oktober 2023
P.E. Borgonje , dr. G.J.M. Herder , dr. L.M. Andrews , dr. P. van Horssen , dr. J.M.H. de Klerk
In de PROFILE-studie wordt de radiotracer 68Ga-FAPI onderzocht bij patiënten met stadium IV niet-kleincellig longkanker. FAPI, ‘fibroblast activation protein inhibitor’, bindt zeer specifiek aan ‘fibroblast activation protein’ (FAP), dat tot expressie komt op het membraan van zogenoemde ‘cancer-associated fibroblasts’ (CAF’s). In verschillende typen kanker is aangetoond dat 68Ga-FAPI-PET/CT even goed of beter presteert dan 18F-FDG-PET/CT en in de PROFILE-studie zal dit specifiek bij niet-kleincellig longkanker verder worden onderzocht. Daarnaast wordt onderzocht of de 68Ga-FAPI-opname van voorspellende waarde kan zijn voor de respons op immuuntherapie.
(NED TIJDSCHR ONCOL 2023;20:215–7)
Lees verderNTVO - jaargang 20, nummer 4, september 2023
drs. K. van den Berg , drs. D.M.J. Creemers , drs. E. Banken , dr. E.L.K. Voogt , dr. T.E. Buffart , prof. dr. H.M.W. Verheul , dr. E.C. Gootjes , dr. J.W.B. de Groot , prof. dr. C. Verhoef , dr. J. Melenhorst , dr. J.M.L. Roodhart , prof. dr. J.H.W. de Wilt , dr. H.L. van Westreenen , drs. A.G.J. Aalbers , dr. ir. M. van ’t Veer , prof. dr. C.A.M. Marijnen , drs. J. Vincent , dr. L.H.J. Simkens , drs. N.A.J.B. Peters , dr. M. Berbée , drs. I.M. Werter , dr. P. Snaebjornsson , dr. E. van Meerten , dr. H.M.U. Peulen , dr. G. van Lijnschoten , dr. M.J. Roef , dr. G.A.P. Nieuwenhuijzen , dr. J.G. Bloemen , drs. J.M.W.E. Willems , dr. I.E.G. van Hellemond , dr. G.J.M. Creemers , dr. J. Nederend , prof. dr. H.J.T. Rutten , dr. J.W.A. Burger
Neoadjuvante chemoradiotherapie voorafgaand aan chirurgie is voor een deel van de patiënten met een lokaal voortgeschreden rectumcarcinoom onvoldoende om terugkeer van ziekte te voorkomen. Mogelijk geldt dit in het bijzonder voor patiënten met een zogenoemde ‘lelijke’ primaire tumor. Specifieke radiologische kenmerken die zijn geassocieerd met een hoog risico op terugkeer van ziekte betreffen: tumorinvasie door de mesorectale fascie (MRF), graad IV extramurale veneuze invasie (EMVI), uitgebreide extramesorectale (laterale) lymfeklieren (noduli) en tumordeposities. Recente studies laten zien dat het toevoegen van chemotherapie aan de neoadjuvante behandeling van het lokaal gevorderd rectumcarcinoom leidt tot betere tumorrespons. Dit leidde echter niet tot een betere overleving of tot een lager lokaal recidiefpercentage. Bovendien is onduidelijk welke patiënten baat hebben bij intensieve voorbehandeling en welke patiënten onnodig worden blootgesteld aan de risico’s van chemotherapie. In de MEND-IT-studie wordt onderzocht of de respons bij patiënten met een hoogrisico- lokaal voortgeschreden rectumcarcinoom kan worden gemaximaliseerd met behulp van uitgebreide neoadjuvante behandeling, bestaande uit triplet chemotherapie (FOLFOXIRI; 5-fluorouracil, leucovorine, oxaliplatine en irinotecan) voorafgaand aan chemoradiotherapie.
(NED TIJDSCHR ONCOL 2023;20:172–6)
Lees verderNTVO - jaargang 20, nummer 4, september 2023
J. Spoor , prof. dr. E.M.A Bleiker , prof. dr. M.A.M. Mureau , prof. dr. M.F.T.D Vrancken Peeters , prof. dr. ir. F.E. van Leeuwen
Reconstructies met siliconen borstimplantaten dragen in belangrijke mate bij aan de kwaliteit van leven van borstkankerpatiënten. Er is weinig bekend over de rol die siliconen borstimplantaten spelen bij het ontstaan van aspecifieke gezondheidsklachten en auto-immuunziekten in de oncologische populatie. In de media worden gezondheidsklachten bij vrouwen met borstimplantaten vaak aangeduid als ‘breast implant illness’ (BII). In de Areola-studie, een cohortonderzoek met prospectieve follow-up, wordt gekeken naar het voorkomen van aspecifieke gezondheidsklachten en auto-immuunziekten bij borstkankerpatiënten die tussen 2000 en 2015 zijn geopereerd. In deze groep vallen vrouwen die een reconstructie met een siliconen prothese ondergingen, maar ook vrouwen die een andere operatie hebben gehad. Vrouwen die geopereerd zijn in één van de deelnemende centra worden uitgenodigd voor deelname aan een vragenlijstonderzoek naar verscheidene gezondheidsthema’s. Daarnaast wordt het gehele cohort, inclusief overleden patiënten, gekoppeld aan landelijke ziekteregistraties. De Areola- studie zal bijdragen aan de beschikbaarheid van betrouwbare informatie over het risico op BII en auto- immuunziekten bij borstkankerpatiënten met een siliconen borstimplantaat. Dit is van groot belang voor zowel patiënten als artsen die beslissingen moeten nemen over een chirurgisch behandelplan voor borstkanker.
(NED TIJDSCHR ONCOL 2023;20:177–81)
Lees verderNTVO - jaargang 20, nummer 3, juli 2023
drs. F. Piqeur , drs. S. Nordkamp , drs. L. Coolen , drs. K. van den Berg , dr. G.J. Creemers , dr. J. Nederend , dr. T.E. Buffart , prof. dr. C. Verhoef , drs. A.G.J. Aalbers , prof. dr. H.J.T. Rutten , prof. dr. C.A.M. Marijnen , dr. H.M.U. Peulen , dr. J.W.A. Burger
De behandeling van het lokaal recidief rectumcarcinoom (LRRC) bestaat in Nederland uit neoadjuvante (re)chemoradiotherapie (CRT) gevolgd door een chirurgisch radicale (R0) resectie. Bij slechts 60% van de in opzet curatief behandelde patiënten met een LRRC wordt een R0-resectie bereikt, wat tot op heden de belangrijkste prognostische factor is voor overleving. Inductiechemotherapie wordt steeds vaker gegeven om de kans op een R0-resectie te vergroten. Dit is gebaseerd op retrospectieve cohortstudies die een gunstig effect van inductiechemotherapie gevolgd door CRT op R0-percentage rapporteren. Hoewel deze retrospectieve cohorten positieve resultaten laten zien, zijn deze aan selectiebias onderhevig. Prospectieve data zijn daarom noodzakelijk om duidelijkheid te bieden over de toegevoegde waarde van inductiechemotherapie in de behandeling van het LRRC. De PelvEx II-studie is een internationale, prospectieve, gerandomiseerde klinische studie die onderzoekt wat de toegevoegde waarde is van inductiechemotherapie voorafgaand aan CRT en een chirurgische resectie.
(NED TIJDSCHR ONCOL 2023;20:120–5)
Lees verderNTVO - jaargang 20, nummer 3, juli 2023
drs. Y.A. Civil , dr. A.L. Oei , drs. K.M. Duvivier , dr. Z. van Kesteren , dr. M.A. Palacios , dr. S. van der Velde , dr. H.J.G.D. van den Bongard , namens het ABLATIVE-2-studieteam
Sinds 2017 is postoperatieve partiële, in plaats van gehele borstbestraling, de standaardbehandeling bij patiënten met laagrisico-mammacarcinoom. Partiële borstbestraling (PBI) veroorzaakt minder toxiciteit vergeleken met bestraling van de gehele borst, doordat een kleiner volume van de borst wordt bestraald zonder een toename in het aantal recidieven. Het bestralingsvolume kan nog verder worden geminimaliseerd door preoperatief te bestralen. Preoperatief is het doelgebied nauwkeuriger te bepalen en kleiner dan postoperatief, omdat de borsttumor in situ is. Daarnaast maakt preoperatieve PBI tumorregressie mogelijk. In de ABLATIVE-studie werden 36 patiënten preoperatief eenmalig bestraald met 20 Gy PBI, gevolgd door een borstsparende operatie na zes (n=15) of acht (n=21) maanden. Na de bestraling werd de tumorrespons gemonitord door middel van MRI en werd bij 42% van de patiënten een radiologisch complete respons (rCR) gezien. Een pathologisch complete respons (pCR) werd ook bij 42% van de patiënten bereikt. Van de patiënten met een rCR had 67% een pCR. Indien MRI-responsparameters in combinatie met tumorresponsmarkers in bloed en tumorweefsel een nauwkeurigere voorspellende waarde voor pCR geven, kan in de toekomst mogelijk een operatie achterwege worden gelaten. Om de pathologische respons 12 maanden na eenmalige preoperatieve PBI te onderzoeken bij patiënten met laagrisico-mammacarcinoom, is deze Nederlandse multicenter, prospectieve éénarmige studie opgezet. Secundaire eindpunten zijn radiologische respons, radiatie-geïnduceerde toxiciteit, cosmetische uitkomsten, kwaliteit van leven, emotionele symptomen en evaluatie van ‘liquid biopsies’ en immunologische markers in bloed en tumorweefsel na preoperatieve PBI.
(NED TIJDSCHR ONCOL 2023;20:126–30)
Lees verder