NTVO - 2014, nummer 5, august 2014
drs. R.J. Dost , drs. H.D. Hoving , prof. dr. I.J. de Jong
Het onderscheid maken tussen wel of niet gemetastaseerde prostaatkanker wordt met de huidige beeldvormende technieken beperkt door matige sensitiviteit en specificiteit. Aangezien de androgeenreceptor de drijvende kracht is bij meer dan 90% van de prostaattumoren kunnen radioactief gelabelde androgenen nuttig zijn om prostaatkanker in beeld te brengen. Enkele pilotstudies zijn inmiddels verricht en toonden het ‘proof of principle’ aan. Binnenkort starten vanuit het Universitair Medisch Centrum Groningen 2 studies waarin fluor-18-gelabeld dihydrotestosteron als nieuwe klinische tracer voor de moleculaire beeldvorming van (ossaal) gemetastaseerd prostaatkanker met PET/CT wordt onderzocht. Deze tracer kan door in-vivobinding aan de androgeenreceptor zorgen voor tumorspecifieke beeldvorming en daardoor mogelijk een meer patiëntspecifieke keuze in de behandeling. De studies zijn onderdeel van het ‘Prostate Cancer Molecular Medicine’-project 030–203, onderdeel van het ‘Center for Translational Molecular Medicine’.
(NED TIJDSCHR ONCOL 2014;11:205–9)
Lees verderNTVO - 2014, nummer 4, june 2014
prof. dr. W.R. Gerritsen
(NED TIJDSCHR ONCOL 2014;11:165)
Lees verderNTVO - 2014, nummer 4, june 2014
prof. dr. C.H. Bangma , dr. E. Schenk-Braat
De behandeling van kanker dat klinisch beperkt is tot de prostaat bestaat uit lokale verwijdering of bestraling van dit orgaan. In een aanzienlijk aantal gevallen is dit onvoldoende, waarschijnlijk door een onvolledige lokale therapie of door de initiële aanwezigheid van micrometastasen. De rationale voor oncolytische virotherapie bestaat uit het verminderen van tumor in de prostaat, met gelijktijdig het opwekken van een systemische immuunrespons. Deze aspecten worden bestudeerd in een fase 1-studie waarbij 1 x 10E11 tot 5 x 10E12 viruspartikels poliklinisch in de prostaat worden geïnjecteerd 3 weken voor radicale prostatectomie. Het toegediende gemodificeerde adenovirus, aangeduid met Ad[I/PPT-E1A], leidt alleen in prostaatcellen tot cellysis, omdat virusreplicatie onder strikte controle staat door de aanwezigheid van een hoogspecifieke promotor.
(NED TIJDSCHR ONCOL 2014;11:166–9)
Lees verderNTVO - 2014, nummer 3, may 2014
dr. E.C. Gootjes , dr. T.E. Buffart , drs. M. Neerincx , drs. T.J. Offringa , prof. dr. C. Verhoef , prof. dr. H.M.W. Verheul
Lokale behandeling van metastasen is met de huidige behandelmodaliteiten zoals chirurgie, radiofrequente ablatie, transarteriële chemo-embolisatie en stereotactisch bestralen steeds vaker mogelijk. Bij geselecteerde patiënten kan lokale behandeling van oligometastasen van colorectaal carcinoom (CRC) in de lever of long leiden tot langdurige overleving. In de literatuur worden gunstige effecten beschreven van resectie of ablatie van metastasen, wat suggereert dat patiënten met gemetastaseerd colorectaal carcinoom (mCRC) baat kunnen hebben bij maximale tumor-‘debulking’. De studies zijn echter klein, niet-gerandomiseerd, single-centrum of retrospectief. Standaard eerstelijns palliatieve behandeling van mCRC bestaat uit systemische therapie. De waarde van lokale antitumorbehandeling bij patiënten met een naar meerdere organen gemetastaseerd colorectaal carcinoom is onbekend. De ORCHESTRA-studie is de eerste prospectieve, gerandomiseerde studie waarin wordt onderzocht of toevoeging van maximale tumor-‘debulking’ aan systemische therapie de overleving van patiënten met multi-orgaan mCRC significant verbetert.
(NED TIJDSCHR ONCOL 2014;11:118–21)
Lees verderNTVO - 2014, nummer 2, march 2014
drs. R.M.J.M. van Geel , prof. dr. R. Bernards , prof. dr. E.E. Voest , dr. M.P.J.K. Lolkema , dr. A. Cats , prof. dr. S. Sleijfer , dr. F.A.L.M. Eskens , prof. dr. J.H.M. Schellens
Bij patiënten met gemetastaseerd BRAFV600-gemuteerd (BRAFm) melanoom is behandeling met een BRAF-remmer (vemurafenib of dabrafenib) doorgaans zeer actief. Patiënten met gemetastaseerd colorectaal carcinoom met exact dezelfde mutatie vertonen als zij worden behandeld met een BRAF-remmer echter nauwelijks respons. Preklinisch onderzoek heeft aangetoond dat deze primaire ongevoeligheid wordt veroorzaakt door de aanwezigheid van een intracellulair feedbackmechanisme waarbij signaaloverdracht via de epidermale groeifactorreceptor (EGFR) wordt geactiveerd. Gelijktijdige behandeling met een BRAF-remmer en een EGFR-remmer leidde in vitro tot een synergistisch cytotoxisch effect en in vivo tot volledige remming van de tumorgroei van humane coloncarcinoommodellen in muizen. Op basis van deze gegevens zijn fase I/II-studies gestart waarin de veiligheid en effectiviteit wordt onderzocht van een BRAF-remmer in combinatie met een EGFR-remmer.
(NED TIJDSCHR ONCOL 2014;11:69–72)
Lees verderNTVO - 2013, nummer 8, december 2013
drs. C.B. Boers-Doets , dr. A.A. Kaptein , J.A.C. Brakenhoff , prof. dr. J.W.R. Nortier , prof. dr. A.J. Gelderblom
Doelgerichte (‘targeted’) therapieën zoals epidermale groeifactorreceptorremmers, ‘multi-targeted’ tyrosinekinaseremmers en ‘mammalian target of rapamycin’ (mTOR)-remmers hebben alle in meer of mindere mate mucocutane bijwerkingen (‘adverse events’; mcAE’s) gemeen. Papulo-pustulaire huiduitslag, hand-voethuidreactie en stomatitis zijn de meest hinderlijke bijwerkingen. Op dit moment ontbreekt wetenschappelijke onderbouwing voor een gedegen beleid voor mcAE’s en kennis betreffende het effect van mcAE’s op de gezondheidsgerelateerde kwaliteit van leven (‘quality of life’; QOL) en therapietrouw. Het esthetische ongemak, dat vaak gepaard gaat met jeuk of een pijnlijke huid of nagels, kan leiden tot een verminderde QOL en tot dosisreductie of onderbreking van de kankerbehandeling. Omdat tot op heden zeer beperkt gecontroleerde studies zijn uitgevoerd op grond waarvan onderbouwde adviezen voor deze mcAE’s kunnen worden geformuleerd, hebben wij 2 klinische studies opgezet. De eerste klinische studie is de BeCet-studie. Dit is een gerandomiseerd dubbelblind fase III-onderzoek naar dexpanthenolcrème (Bepanthen®) versus cetomacrogolcrème voor de preventie van papulopustulaire eruptie bij patiënten die worden behandeld met EGFRI’s (NCT01136005).
De tweede klinische studie is de COMTT-studie, een gerandomiseerd dubbelblind cross-over fase III-onderzoek met calciumfosfaatmondspoeling (Caphosol®) in vergelijking met NaCl 0,9% mondspoeling naar het verminderen van orale klachten bij patiënten die worden behandeld met doelgerichte therapie (NCT01265810).
(NED TIJDSCHR ONCOL 2013;10:343–7)
Lees verderNTVO - 2013, nummer 7, november 2013
R. de Haan , dr. B. van Triest , dr. C. Vens , prof. dr. J.H.M. Schellens , prof. dr. M. Verheij , dr. P.H.M. Elkhuizen , prof. dr. G.S. Sonke
In deze fase I-studie wordt de veiligheid en tolerantie van toevoeging van gelijktijdige olaparib aan loco-(regionale) radiotherapie bij borstkanker onderzocht. Patiënten met lokaal gevorderde borstkanker, waaronder inflammatoire borstkanker, hebben een hoge kans op een locoregionaal recidief, ondanks uitgebreide behandeling inclusief radiotherapie. Toevoeging van olaparib, een PARP-remmer, aan de radiotherapie kan de lokale controle verbeteren. PARP-remming zet door de bestraling geïnduceerde enkelstrengs-DNA-breuken bij replicatie van de cel om in dubbelstrengs-DNA-breuken; deze zijn dodelijk voor de cel. Preklinisch onderzoek toont inderdaad aan dat PARP-remming het effect van radiotherapie vergroot en dat dit effect afhankelijk is van celdeling, waardoor PARP-remming een tumorspecifieke radiosensitizering kan bereiken. In deze studie zal bij borstkankerpatiënten de maximaal tolereerbare dosering van olaparib tijdens loco(regionale) bestraling worden vastgesteld.
(NED TIJDSCHR ONCOL 2013;10:293–6)
Lees verder