NTVO - 2015, nummer 7, november 2015
drs. C.E.L. Klaver , prof. dr. C.J.A. Punt , dr. V.J. Verwaal , prof. dr. M.G.W. Dijkgraaf , prof. dr. W.A. Bemelman , dr. P.J. Tanis
Wanneer colorectaal carcinoom recidiveert, betreft dit in 25–35% van de gevallen het peritoneum. Peritonitis carcinomatosa (PC) is vaak moeilijk te detecteren. Hierdoor wordt de diagnose veelal pas in een laat (symptomatisch) stadium gesteld. Slechts een minderheid van de patiënten komt dan in aanmerking voor een in opzet curatieve behandeling, cytoreductie en HIPEC, wat gepaard gaat met aanzienlijke morbiditeit en 3% mortaliteit. Dit tezamen maakt dat er meer interesse komt voor adjuvante HIPEC, om het risico op het ontstaan van PC te verkleinen. Zonder cytoreductie is de kans op complicaties klein en de ligduur kort (enkele dagen). In de COLOPEC-studie wordt de effectiviteit van adjuvante HIPEC voor preventie van PC onderzocht bij patiënten met een T4 of geperforeerd coloncarcinoom. In april 2015 is de studie van start gegaan. In totaal zullen 176 patiënten worden gerandomiseerd tussen adjuvante HIPEC gevolgd door standaard adjuvante systemische chemotherapie of alleen systemische chemotherapie. De adjuvante HIPEC zal simultaan met of kort na de primaire resectie plaatsvinden. Er zal eenmalig gedurende 30 minuten worden gespoeld met oxaliplatine met peroperatief intraveneus 5-FU/leucovorine. Het primaire eindpunt van de studie is het 18 maanden peritoneaal recidiefvrije interval, dat wordt vastgesteld met diagnostische laparoscopie in beide studiegroepen. De hypothese is dat adjuvante HIPEC het absolute risico op PC in deze patiëntgroep van 25% reduceert tot 10%. De verwachting is dat dit resulteert in een betere vijfjaarsoverleving.
(NED TIJDSCHR ONCOL 2015;12:281–5)
Lees verderNTVO - 2015, nummer 6, september 2015
drs. O. Wegelin , dr. H.H.E. van Melick , dr. D.M. Somford , dr. J.P.A. van Basten , dr. J.A. Kummer , drs. W. Vreuls , prof. dr. J.L.H.R. Bosch , prof. dr. J.O. Barentsz
Prostaatcarcinoom is de meest voorkomende maligne aandoening bij mannen in Nederland en de diagnostiek vindt in het algemeen plaats door middel van ‘random’ transrectale echogeleide biopten. Echogeleide biopsie kent echter een lage sensitiviteit en leidt tevens tot het ongewenst diagnosticeren van verwaarloosbare tumoren (‘overdiagnostiek’). Multiparametrische (mp) MRI heeft een hogere sensitiviteit voor de detectie van prostaatcarcinoom dan echografie en detecteert vooral de klinisch significante tumoren. Hierdoor is het mogelijk geworden om op basis van de mpMRI-beelden gerichte prostaatbiopten af te nemen. Op dit moment worden verschillende technieken gebruikt voor het verrichten van MRI-geleide prostaatbiopten en bestaat er nog geen consensus over welke biopsietechniek het meest nauwkeurig is. De FUTURE trial is een prospectieve gerandomiseerde gecontroleerde multicentrumstudie waarin wordt bestudeerd welke van de 3 gangbare MRI-geleide biopsietechnieken de hoogste sensitiviteit heeft met betrekking tot de detectie van significant prostaatcarcinoom bij patiënten met eerdere negatieve transrectale echogeleide biopten en een blijvende klinische verdenking op prostaatcarcinoom.
(NED TIJDSCHR ONCOL 2015;12:235–8)
Lees verderNTVO - 2015, nummer 6, september 2015
drs. S. van den Bosch , dr. T. Dijkema , dr. M.C. Kunze-Busch , prof. dr. C.H.J. Terhaard , dr. F.J.P. Hoebers , drs. M.R. Vergeer , dr. B. Kreike , dr. O.B. Wijers , prof. dr. W.J.G. Oyen , prof. dr. J.H.A.M. Kaanders
Bij radiotherapie voor hoofd-halstumoren worden klinisch negatieve lymfeklierstations in de hals behandeld met een electieve dosis om eventuele occulte metastasen te behandelen. Dankzij moderne hoogresolutie diagnostische beeldvorming is de occulte ‘tumorload’ in deze lymfeklierstations de laatste decades afgenomen. De benodigde electieve bestralingsdosis is afhankelijk van deze occulte ‘tumorload’. Om die reden is de huidige electieve dosis zeer waarschijnlijk hoger dan nodig. UPGRADE-RT is een multicentrum gerandomiseerde studie waarin wordt onderzocht of een lagere electieve dosis resulteert in minder toxiciteit en een betere kwaliteit van leven na de behandeling bij een gelijkblijvend aantal recidieven in de electief behandelde hals.
(NÈD TIJDSCHR ONCOL 2015;12:239–42)
Lees verderNTVO - 2015, nummer 5, august 2015
prof. dr. C.U. Blank , dr. A.C.J. van Akkooi
De combinatie van de T-cel-checkpointremmers anti-CTLA-4 (ipilimumab) en anti-PD-1 (nivolumab) is momenteel de meest belovende immuuntherapie voor gevorderde melanoompatiënten. Dit wekt de vraag op of ipilimumab plus nivolumab ook een mogelijke therapie in de adjuvante situatie kan zijn. In tegenstelling tot chemotherapie, hangt immuuntherapie af van voldoende activatie van het immuunsysteem, dus voldoende presentatie van tumorantigenen. Daarom denken wij dat adjuvante immuuntherapie het best gaat werken als de adjuvante therapie wordt gestart voor het chirurgisch verwijderen van de tumor (neoadjuvant dus). De OpACIN-studie (sinds april 2015 open) probeert deze vraag te beantwoorden door een neoadjuvante met een adjuvante behandeling met ipilimumab plus nivolumab te vergelijken bij stadium III-melanoompatiënten met palpabele klieren.
(NED TIJDSCHR ONCOL 2015;12:194–7)
Lees verderNTVO - 2015, nummer 5, august 2015
drs. M.A. Frouws , dr. H.W. Kapiteijn , dr., prof. dr. J.E.A. Portielje , J. Pon , H. Schipper , dr. G. Liefers
Vanwege de recentelijk gestarte screening en almaar stijgende incidentie zal het aantal oudere patiënten met coloncarcinoom de komende jaren exponentieel stijgen. Hierdoor is er een toenemende behoefte aan nieuwe, laagtoxische therapie. Retrospectief onderzoek toont aan dat gebruik van aspirine na de diagnose coloncarcinoom met name bij oudere patiënten een gunstig effect heeft op de overleving. De Aspirin-studie is een dubbelblind, gerandomiseerd, placebogecontroleerd fase 3-onderzoek naar het effect van aspirine op recidieven en overleving bij oudere patiënten met een coloncarcinoom. Het primaire eindpunt is vijfjaarsoverleving.
(NED TIJDSCHR ONCOL 2015;12:198–200)
Lees verderNTVO - 2015, nummer 3, may 2015
drs. E.J. van Helden , drs. S.C. van Es , drs. F. Bensch , drs. E. Boon , dr. C.W. Menke-van der Houven van Oordt , dr. C.P. Schröder , prof. dr. C.M.L. van Herpen , dr. A.H. Brouwers , dr. A.W.J.M. Glaudemans , dr. O.S. Hoekstra , prof. dr. W.J.G. Oyen , prof. dr. W.T.A. van der Graaf , prof. dr. H.M.W. Verheul , prof. dr. E.G.E. de Vries
De huidige methoden om patiënten met gemetastaseerd mammacarcinoom, colorectaal carcinoom en heldercellig niercelcarcinoom te selecteren voor targeted therapie zijn niet optimaal. Een mogelijke oorzaak is inter- en intratumorale heterogeniteit, waarmee in de praktijk vaak nog weinig rekening wordt gehouden. In de drie IMPACT-studies wordt het klinische nut van vier nieuwe tracers voor positronemissietomografie (PET) onderzocht. Deze radiofarmaca hebben als target de oestrogeenreceptor (ER), de humane epidermale groeifactorreceptor 2 (HER2), de epidermale groeifactorreceptor (EGFR) en koolzuuranhydrase IX (CAIX). Daarnaast worden in deze studies vroege veranderingen in fluor-18-fluorodeoxyglucose (18F-FDG)-opname geëvalueerd en worden analyses in bloed en tumor gecorreleerd met behandelrespons en PET-scanuitslagen. Met behulp van moleculaire beeldvorming is het mogelijk een moleculair tumorprofiel van alle tumorlaesies te evalueren en heterogeniteit aan te tonen. Het doel van de IMPACT-studies is het optimaliseren van de patiëntselectie voor targeted therapie door middel van PET, om zo de palliatieve behandeling voor gemetastaseerd mammacarcinoom, colorectaal carcinoom en heldercellig niercelcarcinoom te verbeteren.
(NED TIJDSCHR ONCOL 2015;12:114–20)
Lees verderNTVO - 2015, nummer 3, may 2015
drs. M.H. Geukes Foppen MD, ., PhD-student., M. van Klinken , prof. dr. J.B.A.G. Haanen
In Nederland werd in 2013 bij 5.400 patiënten de diagnose melanoom gesteld. Ongeveer 20% van deze patiënten ontwikkelt metastasen op afstand. In Nederland overleden in 2013 ongeveer 800 patiënten ten gevolgen van een uitgezaaid melanoom. Tot 2010 was dacarbazine in Nederland de enige geregistreerde behandeling voor het inoperabele stadium IV-melanoom, met een gemiddelde progressievrije overleving van slechts 2 maanden. Vanaf 2010 werden onder andere ipilimumab, een monoklonaal antilichaam tegen CTLA-4 op geactiveerde T-lymfocyten, en vemurafenib en dabrafenib, sterke remmers van het gemuteerde BRAF-eiwit, geïntroduceerd in de kliniek. Ipilimumab geeft een verbetering in totale overleving bij een subgroep patiënten. Ipilimumab kan echter ernstige, soms levensbedreigende, bijwerkingen met zich meebrengen. Vemurafenib en dabrafenib zijn actief bij het merendeel van de patiënten met een BRAF-V600-mutatie. Helaas blijkt dit effect bij vrijwel alle patiënten van relatief korte duur te zijn.
Tumorinfiltrerende lymfocyten (TIL) zijn lymfocyten die zich in de tumor bevinden, maar door immuunremmende werking vanuit de tumorcellen of het micromilieu van de tumor minder effectief zijn geworden. Onder andere Dudley en Rosenberg toonden aan dat infusie met een groot aantal TIL, voorafgegaan door conditionerende chemotherapie, al dan niet gecombineerd met totale lichaamsbestraling, een hoge objectieve responskans kon bewerkstelligen. Noemenswaardig is dat 10–20% van de behandelde patiënten in langdurige remissie kwam. Onlangs is in het Antoni van Leeuwenhoek de gerandomiseerde TIL-studie geopend. Deze studie heeft als doel om te achterhalen of bij patiënten met een niet-operabel stadium IIIc-, of stadium IV-melanoom, de TIL-behandeling een verbetering van progressievrije overleving op t = 6 maanden ten opzichte van ipilimumab bewerkstelligt.
(NED TIJDSCHR ONCOL 2015;12:121–4)
Lees verder