NTVO - jaargang 21, nummer 5, oktober 2024
drs. S.H. Nelissen , dr. D.A. Young-Afat , prof. dr. L. Boersma , dr. W. Maarse
De behandeling van borstkanker omvat vaak een multimodale aanpak, waarvan systemische therapie, chirurgie en postoperatieve radiotherapie onderdeel kunnen zijn. Postoperatieve radiotherapie leidt tot een lager risico op locoregionaal recidief en betere overleving bij geselecteerde patiëntencategorieën, en is daarom een belangrijk onderdeel van de behandeling. Postoperatieve radiotherapie na mastectomie en borstreconstructie kan echter ook leiden tot een hoger risico op postoperatieve complicaties van de borst ten opzichte van mastectomie en borstreconstructie zonder postoperatieve radiotherapie (tot 40%). Ook leidt de combinatie van borstreconstructie en postoperatieve radiotherapie tot slechtere patiënt-gerapporteerde kwaliteit van leven en slechtere cosmetische uitkomsten. Om deze bijwerkingen van radiotherapie te voorkomen, wordt preoperatieve radiotherapie als alternatief verkend. Vanuit andere tumorentiteiten, zoals sarcomen en rectumcarcinomen, is preoperatieve radiotherapie oncologisch veilig gebleken, en recente studies bij borstkankerpatiënten suggereren minder risico op complicaties en goede cosmetische resultaten in vergelijking met postoperatieve radiotherapie. De prospectieve BRENAR-pilotstudie onderzoekt preoperatieve radiotherapie gevolgd door mastectomie en directe borstreconstructie bij vrouwen met borstkanker met een indicatie voor radiotherapie en een wens voor een directe reconstructie. Uitkomsten zijn complicaties tot drie maanden postoperatief, patiënt-gerapporteerde kwaliteit van leven en cosmetische tevredenheid. Indien de pilotstudie gelijkwaardige of betere resultaten toont dan postoperatieve radiotherapie op het gebied van complicaties, zal worden uitgebreid naar een grote (inter)nationale multicenter-RCT (preoperatieve radiotherapie vs. postoperatieve radiotherapie).
(NED TIJDSCHR ONCOL 2024;21:189–92)
Lees verderNTVO - jaargang 21, nummer 4, september 2024
dr. E. Boerrigter , drs. J.K. Overbeek , drs. G.E. Benoist , dr. D.M. Somford , dr. P. Hamberg , dr. J. Tol , drs. B. Scholtes , drs. A.E.C.A.B. Willemsen , dr. L.M. Buffart , prof. dr. R.P.C. Kessels , dr. N. Mehra , dr. I.M. van Oort , dr. N.P. van Erp
Enzalutamide is een sterke remmer van de androgeenreceptor. Behandeling met enzalutamide is effectief bij verschillende stadia van prostaatkanker. De behandeling gaat echter gepaard met bijwerkingen van het centrale zenuwstelsel, die een grote impact kunnen hebben op de kwaliteit van leven. In deze studie werd onderzocht of een gereduceerde dosis enzalutamide (eenmaal daags (1 dd) 120 mg) leidt tot minder bijwerkingen ten opzichte van de standaarddosis enzalutamide (1 dd 160 mg) bij kwetsbare patiënten met prostaatkanker. Hiervoor zijn 52 patiënten gerandomiseerd tussen beide doseringen. Patiënten die de gereduceerde dosering kregen hadden significant minder vermoeidheid na 24 weken vergeleken met degenen die werden behandeld met de standaarddosis (verschil FACIT-Fatigue-vragenlijst 6,2; 95%-BI 1,4 tot 11,0; p=0,01). Patiënten met de standaarddosis ervaarden meer vermoeidheid, cognitieve bijwerkingen en depressieve symptomen na 24 weken behandeling ten opzichte van voor start van de behandeling. Bij patiënten die werden behandeld met de gereduceerde dosis bleven deze symptomen stabiel over tijd. Geconcludeerd wordt dat een gereduceerde dosis enzalutamide resulteert in minder vermoeidheid, cognitieve bijwerkingen en depressieve symptomen bij kwetsbare patiënten met prostaatkanker, zonder aanwijzingen van verlies van effectiviteit.
(NED TIJDSCHR ONCOL 2024;21:157–61)
Lees verderNTVO - jaargang 21, nummer 3, juli 2024
dr. L.M. Wiltink , prof. dr. M. Fiocco , prof. dr. R.L.M. Haas
Patiënten met een wekedelensarcoom met een bestralingsindicatie worden nu behandeld met een lang bestralingsschema van 25 fracties van 2 Gy gevolgd door een resectie. Recent radiobiologisch onderzoek toont gevoeligheid van deze tumoren voor bestraling met een hogere dosis per fractie (hypofractioneren). In de SCOPES-studie worden patiënten gerandomiseerd tussen het standaard preoperatief bestralingsschema van 25 fracties van 2 Gy en een kort gehypofractioneerd schema van 14 fracties van 3 Gy. Het is de verwachting dat het aantal postoperatieve wondcomplicaties en de lokale tumorcontrole na twee jaar gelijk is in beide groepen.
(NED TIJDSCHR ONCOL 2024;21:124–5)
Lees verderNTVO - jaargang 21, nummer 2, mei 2024
drs. L.L. Hoeijmakers , drs. M.W. Lucas , prof. dr. C.U. Blank
Bij een hoogrisico- stadium II (IIB-C)-melanoom geeft behandeling met adjuvante immuuntherapie een verbetering van recidiefvrije overleving. Adjuvante immuuntherapie is nog niet goedgekeurd in Nederland voor hoogrisico- stadium II-melanoom, mede door een relatief kleine vermindering van het absolute aantal recidieven. Bij stadium III-melanoom is dit wel goedgekeurd, maar is er steeds meer bewijs dat immuuntherapie effectiever kan zijn als deze neoadjuvant wordt toegediend. De effectiefste combinatie lijkt momenteel de intraveneuze toediening van neoadjuvant ipilimumab (anti-CTLA-4) en nivolumab (anti-PD-1), die wel een hogere kans geeft op toxiciteit dan anti-PD-1-monotherapie. Een hoger ‘number-needed-to-treat’ maakt voor stadium II-melanoom de noodzaak groter voor het vinden van een laag-toxische, effectieve neoadjuvante behandeling. Het lokaal toedienen van immuuntherapie zou hiervoor een oplossing kunnen bieden, met lagere doseringen en zo min mogelijk bijwerkingen. De MARIANE-studie zal daarom toetsen of intradermale injectie van een lage dosering ipilimumab en nivolumab bij patiënten met een hoogrisico- stadium II-melanoom de kans verkleint op een positieve schildwachtklier met vitale tumorcellen en daarbij de recidiefvrije overleving kan verbeteren.
(NED TIJDSCHR ONCOL 2024;21:74–7)
Lees verderNTVO - jaargang 21, nummer 2, mei 2024
drs. T.A. Gootzen , dr. M.P. Steenbeek , dr. M.H.D. van Bommel , dr. ir. J. IntHout , dr. C.B. Peterson , dr. M. Simons , prof. dr. C.B. Roes , dr. C.M. Kets , dr. B.M. Norquist , prof. dr. E.M. Swisher , prof. dr. R.P.M.G. Hermens , prof. dr. K.H. Lu , dr. J.A. de Hullu , TUBA-WISP II-consortium
Vrouwen met een hoog risico op ovariumcarcinoom krijgen het advies om een risico-reducerende salpingo-ovariëctomie (RRSO) te ondergaan ter preventie hiervan. De redenen hiervoor zijn de zeer slechte prognose van het ovariumcarcinoom en het gebrek aan screeningsmogelijkheden. RRSO is zeer effectief, maar heeft ook nadelen, met name de chirurgisch geïnduceerde premature menopauze. Er is steeds meer bewijs dat een ovariumcarcinoom, met name het hooggradig sereuze type, in de tuba ontstaat. Deze bevinding heeft geleid tot een potentiële alternatieve preventieve strategie: een tubectomie (risico-reducerende salpingectomie (RRS)) met een uitgestelde ovariëctomie (risico-reducerende ovariëctomie (RRO)), waardoor de premature menopauze wordt uitgesteld. Twee eerdere studies hebben laten zien dat deze alternatieve strategie een gunstig effect heeft op menopauze-gerelateerde kwaliteit van leven en seksuele gezondheid ten opzichte van de standaard RRSO.
De TUBA-WISP II-studie onderzoekt bij draagsters van de pathogene variant van BRCA1 en BRCA2 of de alternatieve strategie even veilig is als de standaard RRSO met betrekking tot de incidentie van ovariumcarcinoom. Het betreft een internationale, prospectieve, multicenter preferentiestudie met twee groepen, wat betekent dat vrouwen de strategie van hun voorkeur kiezen. De primaire uitkomstmaat is de cumulatieve incidentie van ovariumcarcinoom op de leeftijd van 46 jaar (BRCA1) en 51 jaar (BRCA2). Naar verwachting zijn eind 2027 de benodigde 3.000 inclusies gehaald, waarbij de definitieve primaire uitkomstmaat wordt verwacht in 2037, na een minimale follow-up van 10 jaar. Meer informatie over deze studie is beschikbaar via clinicaltrials.gov (NCT04294927).
(NED TIJDSCHR ONCOL 2024;21:78–83)
Lees verderNTVO - jaargang 21, nummer 1, maart 2024
drs. E. Droogers , drs. M.P. Hendriks , dr. S.E.M. Veldhuijzen van Zanten , namens het studieteam FAPI for CUP
Patiënten met de diagnose primaire tumor onbekend (PTO) vormen een groep patiënten met uitzaaiingen bij wie ondanks uitgebreide diagnostiek de oorsprong niet kan worden geïdentificeerd. In deze prospectieve multicenterstudie wordt onderzocht of de primaire tumor bij patiënten met PTO kan worden gedetecteerd door middel van een PET-CT-scan met de nieuwe radiotracer [18F]-fluoro ‘fibroblast activation protein inhibitor’ ([18F]F-FAPI).
(NED TIJDSCHR ONCOL 2024;21:29–31)
Lees verderNTVO - jaargang 21, nummer 1, maart 2024
drs. S. van den Bosch , prof. dr. R.P. Takes , dr. M. de Ridder , prof. dr. R. de Bree , dr. A. Al-Mamgani , dr. W.H. Schreuder , dr. F.J.P. Hoebers , dr. S. van Weert , dr. J.B.W. Elbers , dr. J.A. Hardillo , drs. T.W.H. Meijer , dr. B.E.C. Plaat , drs. M.A. de Jong , prof. dr. J.C. Jansen , dr. D.J. Wellenstein , dr. G.B. van den Broek , dr. W.V. Vogel , drs. A.I.J. Arens , prof. dr. J.H.A.M. Kaanders
Bij primaire radiotherapie van het larynx- en farynxcarcinoom worden klinisch negatieve lymfeklieren in de hals meestal beiderzijds electief bestraald om mogelijke occulte metastasen te elimineren. Een electieve halsbestraling draagt in belangrijke mate bij aan permanente bijwerkingen zoals xerostomie en dysfagie, die de kwaliteit van leven nadelig beïnvloeden. Een recente meta-analyse toont dat de schildwachtklierprocedure een zeer betrouwbaar onderzoek is om lymfekliermetastasen uit te sluiten bij deze tumoren. De PRIMO-studie is een Nederlands multicenter gerandomiseerd onderzoek waarbij patiënten voorafgaand aan radiotherapie de schildwachtklierprocedure ondergaan. De lymfeklieren in de hals worden alleen bestraald indien de schildwachtklier metastasen bevat. Met deze behandelstrategie kan een standaard bilaterale electieve halsbestraling bij 9 van de 10 patiënten worden voorkomen. Onderzocht wordt of een gepersonaliseerde bestraling van de hals op geleide van de schildwachtklierprocedure niet leidt tot meer regionale recidieven (veiligheid) en resulteert in een betere kwaliteit van leven (effectiviteit) in vergelijking met een standaard bilaterale halsbestraling.
(NED TIJDSCHR ONCOL 2024;21:32–5)
Lees verder