Wat is kleincellig longkanker?
Wanneer er kwaadaardige cellen worden gevonden in de longen die ongeremd delen, wordt er gesproken van longkanker. Longkanker wordt ook wel longcarcinoom genoemd. Er zijn twee soorten longkanker te onderscheiden: niet-kleincellig (NSCLC) en kleincellig (SCLC). Bij kleincellig longkanker zijn de tumorcellen kleiner dan normale longcellen. Dit is een relatief agressieve vorm van kanker die ook vaak uitzaait.
De longen bevinden zich aan beide kanten van het hart en bestaan uit elastisch, sponsachtig weefsel. De rechterlong bestaat uit drie kwabben en de linkerlong uit twee kwabben. Deze worden beide omgeven door het borstvlies. Dit vlies bestaat uit twee delen: het longvlies en het ribvlies.
De longen zorgen ervoor dat de mens kan ademen. Aan het einde van de luchtpijp zitten twee takken die bronchiën worden genoemd. Aan het einde van de kleinste bronchiën zitten longblaasjes. Deze blaasjes zorgen ervoor dat de ingeademde zuurstof wordt afgegeven aan het bloed. Er wordt gesproken van longkanker wanneer er een tumor wordt gevonden in het longweefsel of in de luchtpijp.
Ongeveer 15 procent van alle patiënten met longkanker in Nederland heeft SCLC. Dit zijn jaarlijks ongeveer 1750 patiënten. Hoewel voorheen meer mannen deze ziekte kregen, is het aantal vrouwen de afgelopen jaren enorm toegenomen. SCLC komt met name voor bij mensen van ouder dan 60 jaar. De 5-jaars overleving van patiënten met stadium 1-longkanker is 36 procent. Dit daalt naar 2 procent bij de diagnose van stadium 4-longcarcinoom. Daarmee heeft dit type kanker een zeer slechte prognose.
Kleincellig longcarcinoom zorgt pas tijdens een laat stadium voor klachten en wordt daarom ook relatief vaak laat gediagnosticeerd. De symptomen van de ziekte zijn afhankelijk van de plaats, grootte en mogelijke uitzaaiingen van de tumor. Tumoren in de grote vertakkingen van de luchtpijp veroorzaken over het algemeen eerder klachten dan die in het midden of aan de rand van de longen.
Patiënten hebben het vaak als eerste last van:
De onderstaande klachten worden ook regelmatig gevonden bij patiënten:
Net zoals voor vele andere kankersoorten, is er niet één oorzaak van longkanker. De onderstaande risicofactoren vergroten de kans op het ontwikkelen van longcarcinoom:
Ongeveer een kwart van de patiënten met longkanker heeft nooit gerookt. Uit onderzoek is gebleken dat deze groep vaak mutaties in de tumor heeft. Dit houdt in dat er veranderingen in het DNA zijn opgetreden en daarom de longtumor er anders uitziet dan bij rokende patiënten. Deze mutaties bepalen ook welke behandelingen de patiënt krijgt. Vaak hebben deze patiënten een betere prognose.
Mocht de patiënt symptomen van longkanker vertonen, dan zal de huisarts waarschijnlijk eerst lichamelijk onderzoeken verrichten. Mocht hij vermoeden dat er sprake is van longkanker, zal hij diegene doorverwijzen naar een longarts. De longarts zal door middel van een longfoto, bloedonderzoek, CT-scan, FDG-PET-scan, bronchoscopie, sputumonderzoek, longfunctieonderzoek, longpunctie, of diagnostische thoracotomie of VATS kunnen bepalen of zich er een tumor in de long bevindt.
Bij een bronchoscopie brengt de arts een dunne, buigzame slang in via de mond of neus om de luchtwegen beter te kunnen bekijken. Een diagnostische thoracotomie of VATS is een kijkoperatie om de diagnose te stellen. Tijdens deze operatie kan ook een biopt (een klein stukje weefsel) worden weggenomen voor verder onderzoek.
Als de diagnose SCLC is gesteld, wordt er aan de hand van verdere onderzoeken een stadium van de kanker vastgesteld. Hiermee wordt bepaald hoe ver de ziekte zich ontwikkeld heeft en welke behandeling passend is. Daarvoor is het type, de locatie en de stadia van de tumor bepalend. Dit zijn mogelijk een MRI-scan, perfusiescan van de longen, endo-echografie van de slokdarm, mediastinoscopie, PET-scan, thoracoscopie, pleurapunctie, pathologisch onderzoek, botscan of echografie van de buik. Een mediastinoscopie en thoracoscopie zijn kijkoperaties onder narcose. Bij een pleurapunctie wordt er vocht afgenomen dat zich heeft opgehoopt tussen de longvliezen.
Bij longkanker wordt gebruikt gemaakt van een TNM-classificatie. De T staat hierin voor de uitbreiding van de primaire tumor (eerst ontstane tumor). De N geeft aan of er uitzaaiingen zijn gevonden in de lymfeklieren en de ernst hiervan. De M geeft aan of er in andere organen uitzaaiingen zijn gevonden. Deze uitzaaiingen van longkanker bevinden zich met name in de botten, lever, hersenen, bijnieren of in de andere long.
Bij longkanker wordt de kanker ingedeeld in een van de onderstaande stadia:
Ook maken longartsen een onderscheid tussen beperkte of uitgebreide ziekte. Met beperkt longcarcinoom wordt bedoeld dat de ziekte zich beperkt tot één kant van de borstkas. Met de uitgebreide variant wordt bedoeld dat de ziekte ook buiten de borstkas te vinden is.
Wanneer alle onderzoeken zijn afgerond en alle kenmerken van de tumor zijn vastgesteld, stelt een team van specialisten een behandelplan op. Omdat in het geval van kleincellig longcarcinoom de ziekte pas wordt gediagnosticeerd als deze al is uitgezaaid en daardoor al te veel weefsel in het lichaam is aangetast, is genezing niet meer mogelijk. Dit is het geval bij 70 tot 80 procent van de patiënten. De behandeling is dan gericht op het verminderen van de klachten en een betere kwaliteit van leven. Dit wordt een palliatieve behandeling genoemd.
De patiënten kunnen dan chemotherapie, bestraling of endobronchiale therapie ontvangen. De arts kan ook kiezen voor een combinatie van deze behandelingen. Met endobronchiale therapie worden diverse behandelingen binnen de luchtwegen bedoeld. Onderzoek heeft uitgewezen dat chemotherapie van deze drie mogelijkheden de beste resultaten geeft.
Bij een diagnose is een vroeg stadium van kleincellig longkanker is een operatie nog een mogelijkheid. Dit kan alleen als de tumor heel klein, niet uitgezaaid en niet ingegroeid is.