Editor’s pick van dr. Cor de Kroon, gynaecoloog-oncoloog, Leids Universitair Medisch Centrum
Het risico op endometriumcarcinoom bij borstkankergen 1/2 (‘breast cancer gene’, BRCA1/2)-mutatiedraagsters is onzeker. Met behulp van een grote Nederlandse landelijke cohortstudie hebben Marthe de Jonge en collega’s dit risico beoordeeld.1
Vrouwen met een pathogene kiembaanmutatie in de BRCA-genen (BRCA1 en BRCA2) hebben een sterk verhoogd risico op borstcarcinoom (BC) en ovariumcarcinoom (OC). Incidentiestudies van BRCA1/2-mutaties rapporteren cumulatieve BC-risico’s van 50%-59% voor vrouwelijke BRCA1-mutatiedraagsters en 42%-51% voor vrouwelijke BRCA2-mutatiedraagsters op de leeftijd van 70 jaar. Voor OC-risico’s is dat 34%- 45% en 13%- 21%, respectievelijk.2 Het is nog onduidelijk of BRCA1/2-mutaties ook een verhoogd risico op endometriumcarcinoom (EC; inclusief baarmoedersarcomen) met zich meebrengen. Nauwkeurige schatting van het EC-risico bij BRCA1/2-mutatiedragers is echter wel belangrijk voor het klinisch management van deze vrouwen.
Het doel van deze studie was om het risico op EC te bepalen in een groot cohort van BRCA1/2-mutatiedraagsters in vergelijking met zowel de algemene Nederlandse bevolking als niet-BRCA1/2-mutatiedraagsters. Hiertoe selecteerden de onderzoekers 5.980 BRCA1/2-mutatiedraagsters (n=3.788 BRCA1, n=2.151 gBRCA2, n=41 BRCA1 én BRCA2) en 8.451 niet-BRCA1/2-mutatiedraagsters uit het Nederlandse cohort van de ‘Erfelijke Borst- en Ovariumcarcinoomstudie (‘Hereditary Breast and Ovarian cancer study, the Netherlands’, HEBON). Zij hadden allen klasse 5 (pathogeen) of klasse 4 (waarschijnlijk pathogeen) BRCA1/2-mutaties.
De follow-up startte op de datum van de landelijke start van het Nederlandse pathologieregister (1 januari 1989) of op de leeftijd van 25 jaar (wat het laatst kwam) en eindigde op de datum van EC-diagnose, laatste follow-up, of overlijden, afhankelijk van wat het eerst kwam). Het risico op EC bij BRCA1/2-mutatiedraagsters werd vergeleken met de algemene populatie, waarbij gestandaardiseerde incidentieverhoudingen (‘standardized incidence ratios’, SIR’s) werden geschat op basis van de incidentiecijfers van de Nederlandse populatie en niet-BRCA1/2-mutatiedraagsters.
Achtenvijftig BRCA1/2- en 33 niet-BRCA1/2-mutatiedraagsters ontwikkelden EC gedurende respectievelijk 119.296 en 160.841 persoonsjaren (SIR[95%-BI]: 2,83[2,18-3,65]; HR[95%-BI]: 2,37[ 1,53-3,69]). gBRCA1-mutatiedraagsters vertoonden een verhoogd risico voor EC in het algemeen (SIR: 3,51[2,61-4,72]; HR: 2,91[1,83-4,66]), sereus-achtige EC (SIR: 12,64[7,62-20,96]; HR: 10,48 [2,95-37,20]), endometrioïde EC (SIR: 2,63 [1,80-3,83]; HR: 2,01 [1,18-3,45]) en TP53-gemuteerde EC (HR: 15,71 [4,62-53,40]). Bij BRCA2-mutatiedraagsters waren zowel het totale als het sereuse EC-risico (SIR: 1,70 [1,01-2,87] en SIR: 5,11 [1,92-13,63], respectievelijk) verhoogd in vergelijking met de algemene bevolking. Absolute risico’s op het ontwikkelen van endometriumcarcinoom voor de leeftijd van 75 jaar bleven laag (algehele EC: 3,0%; sereus-achtige EC: 1,1%).
CONCLUSIE
Uit deze studie bleek dat BRCA1/2-mutatiedragers een twee- tot drievoudig verhoogd risico op het ontwikkelen van endometriumcarcinoom vertonen. De grootste toename in risico werd gezien bij BRCA1-mutatiedragers op het ontwikkelen van sereus-achtige EC en p53-abnormale EC.
Referentie