Een recente studie door wetenschappers van het Integraal Kankercentrum Nederland (IKNL) brengt trends en variaties in kaart in de behandeling van kleincellig longkanker (small cell lung cancer, SCLC) bij stadium I tot en met III in Nederland in de periode 2008-2019. Het blijkt dat er nauwelijks sprake is van eenduidigheid als het om behandelingen gaat. Behandelingsregimes en fractioneringsschema’s voor radiotherapie varieerden tussen patiëntengroepen, regio’s en ziekenhuizen. De studie is gepubliceerd in vaktijdschrift Lung Cancer.
In de bestudeerde periode van 2008 tot en met 2019 werden in totaal 20.678 patiënten gediagnosticeerd met SCLC. Voor dit onderzoek werden ruim 6.500 patiënten met de diagnose SCLC klinisch stadium I-III geselecteerd uit de Nederlandse Kankerregistratie (NKR).
Het bleek dat patiënten met een klinisch stadium I steeds vaker chirurgisch of alleen met (stereotactische) radiotherapie werden behandeld, in plaats van met chemo- en radiotherapie. Die trend is wat de chirurgie betreft conform de richtlijn. Bij de patiënten met stadium I nam het gebruik van chirurgie toe van 29% naar 44% en het gecombineerde gebruik van chemotherapie en radiotherapie daalde in deze patiëntengroep van 47% naar 15%. Bij de patiënten met stadium II bleef het gecombineerde gebruik van chemotherapie en radiotherapie constant op 64% en het nam toe bij mensen met stadium III.
In stadium II en III nam het gebruik van concurrent chemoradiatie (cCRT) versus sequentiële chemoradiatie (sCRT) toe tussen 2008 en 2019. Bij de patiënten in stadium III gaat het om een toename van 57% naar 70%. De voorkeursbehandeling in de behandelrichtlijnen bij deze groep patiënten is cCRT. Sinds 2012 wordt cCRT meestal in een versneld tweemaal daags schema gegeven, maar er zijn ook centra waar eenmaal daags bestralen de norm is.
De onderzoekers merken op dat die variatie te wijten kan zijn aan de voorkeur van artsen maar ook aan wensen van de patiënt. Als het gaat om cCRT, waarbij zowel chemotherapie als radiotherapie ingezet worden, dan is het maar de vraag of het behandelend ziekenhuis in staat is beide behandelingen te geven. Logistiek is het uitdagend om patiënten soms op dezelfde dag twee verschillende ziekenhuizen te laten bezoeken. Zeker bij oudere of ernstig zieke patiënten kan dat voor problemen zorgen.
Er is meer onderzoek nodig om precies vast te stellen wat de gevolgen zijn van de behandelvariatie in Nederland, stellen de onderzoekers van IKNL. Zo kan ook duidelijk worden wat het effect ervan is op de behandeluitkomsten. Toxiciteit op korte en lange termijn en percentage van recidive moeten vastgesteld worden in relatie tot de behandeling die de patiënten ondergaan. Daarbij moet wel oog blijven voor de omstandigheden van elke afzonderlijke patiënt. Uiteindelijk moet dat inzicht leiden tot betere behandelkeuzes waarbij een ziekenhuis niet alleen wordt gekozen op grond van geografische nabijheid.
Referentie