Articles

Patiënten met kanker op de Spoedeisende Hulp: kenmerken en determinanten van ligduur

NTVO - jaargang 20, nummer 3, juli 2023

drs. M. Muharam , C. Aleixo Caeiro , dr. R.J.C.G. Verdonschot , dr. N. Wlazlo , drs. G. Prins van Gilst , drs. B.J. Mathot , dr. J. Alsma , dr. M.E.M.M. Bos

SAMENVATTING

Doel: De huidige situatie op de Spoedeisende Hulp (SEH) voor patiënten met een maligniteit die systemische therapie ondergaan in kaart brengen met als focus de doorlooptijd van deze patiënten, zodat in vervolgonderzoek interventies kunnen worden ontwikkeld die tijdwinst mogelijk maken. Opzet: Retrospectief observationeel onderzoek. Methode: Patiënten die in de periode van 1 januari 2019 tot 29 februari 2020 de SEH van het Erasmus MC in Rotterdam bezochten, kwamen in aanmerking voor inclusie. Er zijn twee willekeurige steekproeven genomen om het verschil aan te tonen in ligduur op de SEH tussen respectievelijk patiënten die vanaf de SEH werden opgenomen of ontslagen vanuit de verschillende oncologische disciplines (hematologie, longoncologie en interne oncologie) en tussen patiënten uit de voorgenoemde disciplines die vanaf de SEH werden opgenomen. Benodigde gegevens van de geïncludeerde patiënten werden verkregen vanuit het elektronisch patiëntendossier (HiX, ChipSoft®). Primaire uitkomsten voor het eerste onderzoek betroffen verschillen in patiëntkarakteristieken, klinische parameters van ziekte en behandeling en verschillen in logistieke variabelen op de SEH tussen ontslagen en opgenomen patiënten. Vervolgens werd het verschil in ligduur tussen opgenomen patiënten met een maligniteit van de verschillende disciplines op de SEH geanalyseerd. Resultaten: Voor het verschil tussen opgenomen en ontslagen patiënten vanaf de SEH werden 125 ontslagen en 118 opgenomen patiënten geïncludeerd. Opgenomen patiënten waren ouder dan ontslagen patiënten, kwamen vaker per ambulance naar de SEH, werden vaker door de huisarts doorgestuurd, hadden een kortere tijd tussen de laatste toediening van systemische therapie en presentatie op de SEH, en hadden een langere ligduur op de SEH. Daarnaast kregen ontslagen patiënten vaker de werkdiagnose infectie en trombose/bloeding, terwijl opgenomen patiënten vaker de werkdiagnose bijwerkingen van therapie en ziekteprogressie kreeg. Voor het onderscheid in verblijfsduur op de SEH tussen de disciplines werden 210 patiënten geïncludeerd. Ligduur op de SEH was significant langer voor de longoncologie ten opzichte van de interne oncologie (p<0,001; mean diff. 87; 95%-BI [33; 140]). Ook wanneer een conventionele foto en/of CT-scan werd gemaakt (p=0,002; mean diff. -48; 95%-BI [-77; -18]; p<0,001; mean diff. -167; 95%-BI [-223; -110]) of er een consult op de SEH plaatsvond was de ligduur significant langer (p<0,001; mean diff. -100; 95%-BI [-137; -64]). Opvang door het eigen specialisme zorgde voor een kortere ligduur dan opvang door een ander specialisme (p=0,001). Voor verwijzers lagen patiënten verwezen via de specialist er significant korter dan patiënten per ambulance (p=0,027, mean diff. 53; 95%-BI [6; 100]). Conclusie: Er is een verschil tussen patiënten met een maligniteit die zijn ontslagen of opgenomen vanaf de SEH met betrekking tot leeftijd, type verwijzing en aard van ‘werkdiagnose’, naast het ondergaan van beeldvormend onderzoek en het ontvangen van een consult op de SEH. Dit kan als aangrijpingspunt dienen voor verder onderzoek en mogelijkheden voor verbetering van de doorlooptijden.

(NED TIJDSCHR ONCOL 2023;20:105–14)

Lees verder

Continue versus intermitterende behandeling als eerstelijnschemotherapie voor HER2-negatief gemetastaseerd mammacarcinoom

NTVO - 2019, nummer 6, september 2019

drs. A.K.M. Claessens , dr. M.E.M.M. Bos , dr. M. Lopez-Yurda , J.M. Bouma , prof. dr. V.C.G. Tran-Heijnen , dr. F.L.G. Erdkamp

SAMENVATTING

Internationale richtlijnen voor gemetastaseerd mammacarcinoom adviseren chemotherapie te continueren totdat er progressie van ziekte dan wel onacceptabele toxiciteit ontstaat. Dit advies is echter onderbouwd met literatuur die grotendeels gedateerde behandelregimes omvat. De Nederlandse Stop&Go-studie vergeleek een intermitterend chemotherapieschema met tweemaal vier kuren (tweede reeks van vier bij progressie ≥3 maanden) ten opzichte van een continu schema van acht opeenvolgende kuren zowel in de eerste als in tweede chemotherapielijn van patiënten met een HER2-negatief op afstand gemetastaseerd mammacarcinoom. Het primaire doel was non-inferioriteit van het intermitterende regime ten opzichte van het continue regime te evalueren, gemeten aan de hand van progressievrije overleving in de eerste behandellijn. Overige uitkomstmaten omvatten totale overleving, effectiviteit van de tweede lijn en kwaliteit van leven. Het intermitterende schema bleek niet non-inferieur met betrekking tot de eerstelijns- progressievrije overleving ten opzichte van het continue schema (hazardratio (HR) 1,17; 95%-betrouwbaarheidsinterval (BI) 0,88–1,57; non-inferioriteitsmarge 1,34). Resultaten voor totale overleving ondersteunen deze conclusie (HR 1,38; 95%-BI 1,00–1,91). Derhalve kan een intermitterend schema niet worden aanbevolen als een nieuwe behandelentiteit en sluit hiermee aan bij de reeds bestaande literatuur en richtlijnadviezen.

(NED TIJDSCHR ONCOL 2019;16:216–23)

Lees verder