Articles

Radiotherapie bij borstsparende behandeling bij niet-laagrisico ductaal carcinoom in situ: een gerandomiseerde internationale fase 3-studie

NTVO - jaargang 20, nummer 1, maart 2023

drs. A.H. Westenberg , drs. C. Kirkove , dr. J.Maduro , prof. dr. H. Struikmans

ACHTERGROND

Na borstsparende chirurgie voor ductaal carcinoma in situ van de borst (DCIS) bestaat de kans op het ontstaan van een lokaal recidief, waarvan ongeveer de helft invasief is. Eerdere studies laten zien dat postoperatieve borstbestraling (WBI) de kans op een lokaal recidief halveert en daarmee de ziektevrije overleving verbetert, echter zonder impact op de overleving.1 Bij borstkanker is gebleken dat een extra bestralingsdosis ter plaatse van het tumorbed (de ‘boost’) na WBI een belangrijke vermindering van de kans op een lokaal recidief geeft.2 In onderhavige studie werd onderzocht of het geven van een ‘boost’ na WBI ook bij DCIS leidt tot een nog kleinere kans op een lokaal recidief en of de resultaten van hypofractionering van de postoperatieve borstbestraling vergelijkbaar zijn met die van met conventioneel gefractioneerde WBI.

(NED TIJDSCHR ONCOL 2023;20:46–47)

Lees verder

Trends en variaties in de behandeling van longkanker stadium I-III in Nederland

NTVO - jaargang 19, nummer 3, mei 2022

dr. J. Evers , dr. L.E.L. Hendriks , dr. K. De Jaeger , dr. R. Wijsman , prof. dr. D. De Ruysscher , prof. dr. C. Terhaard , dr. M. van der Sangen , prof. dr. S. Siesling , prof. dr. H. Struikmans , dr. M.J. Aarts

SAMENVATTING

Doel: Deze landelijke studie beschrijft trends en variaties in de behandeling van stadium I-III kleincellige longkanker (SCLC) en niet-kleincellige longkanker (NSCLC) in Nederland voor de periode 2008–2018/2019.

Methoden: Patiënten gediagnosticeerd met NSCLC (2008–2018) of SCLC (2008–2019) werden geselecteerd uit de Nederlandse Kankerregistratie. De primaire behandelingen werden gestratificeerd weergegeven voor klinisch stadium en longkankertype. Factoren die waren geassocieerd met het gebruik van radiotherapie ten opzichte van chirurgie (stadium I-II NSCLC), concurrente (cCRT) ten opzichte van sequentiële chemoradiatie (sCRT) (stadium III NSCLC en stadium II-III SCLC), en geaccelereerde ten opzichte van conventioneel gefractioneerde radiotherapie als onderdeel van cCRT (stadium II-III SCLC) werden geïdentificeerd.

Resultaten: Bij stadium I NSCLC (n=25.405) nam de toepassing van chirurgie af van 58% (2008) naar 40% (2018), terwijl het gebruik van radiotherapie over de tijd toenam van 31% naar 52%; meestal betrof het stereotactische radiotherapie (74%). Bij stadium II NSCLC (n=9.272) onderging 54% van de patiënten chirurgie. De factoren die het sterkst waren geassocieerd met radiotherapie ten opzichte van chirurgie waren een slechtere WHO-‘performance status’, toenemende leeftijd en stadium I ten opzichte van II. Bij stadium III NSCLC (n=26.905) was het gebruik van radiotherapie met chemotherapie (meestal cCRT) beperkt en nam marginaal toe van 35% (2008) tot 39% (2018). De factoren die het sterkst waren geassocieerd met cCRT ten opzichte van sCRT waren leeftijd, WHO-‘performance status’ en regio. Bij stadium I SCLC (n=535) nam de toepassing van chirurgie toe van 29% in 2008–2009 tot 44% in 2018–2019. Gebruik van radiotherapie met chemotherapie nam bij stadium I af van 37% naar 15%, bleef constant (64%) bij stadium II (n=472) en nam toe van 57% (2008) naar 70% (2019) bij stadium III SCLC (n=5.571). Het gebruik van cCRT ten opzichte van sCRT bij stadium II-III SCLC nam toe over tijd en was sterk geassocieerd met een lagere leeftijd, WHO-‘performance status’ 0 en diagnose in een ziekenhuis met inhuis radiotherapie. Sinds 2012 werd concurrente radiotherapie meestal (57%) met een geaccelereerd schema gegeven. Gebruik van geaccelereerde in plaats van conventioneel gefractioneerde radiotherapie verschilde per regio (range in oddsratio’s: 0,59–4,13) en was sterk geassocieerd met WHO-‘performance status’ 1 ten opzichte van 0 en radiotherapie-instellingen die jaarlijks ≥16 patiënten met SCLC behandelden.

Conclusie: Radiotherapie is de meest gebruikte behandelmodaliteit bij stadium I NSCLC geworden. Het gebruik van radiotherapie met chemotherapie was beperkt bij stadium III NSCLC en nam slechts marginaal toe. Stadium I SCLC is in de loop der tijd steeds vaker chirurgisch behandeld. Bij stadium II en III SCLC nam de toepassing van cCRT ten opzichte van sCRT toe en sinds 2012 was de meeste radiotherapie bij cCRT geaccelereerd. Behandelvariaties tussen patiëntgroepen suggereren behandeling op maat, terwijl behandelvariaties tussen regio’s en ziekenhuizen wijzen op mogelijk ongewenste verschillen in de klinische praktijk.

(NED TIJDSCHR ONCOL 2022;19:110–7)

Lees verder

Rectificatie incidentie leukemie en solide tumoren door bestraling tijdens de zwangerschap

NTVO - 2015, nummer 7, november 2015

J.B. van de Kamer , prof. dr. H. Struikmans

(NED TIJDSCHR ONCOL 2015;12:289)

Lees verder

Geriatrische oncologie in Nederland: een enquête naar de huidige zorg, knelpunten en mogelijkheden tot verbetering

NTVO - 2014, nummer 8, december 2014

drs. A.H.W. Schiphorst , drs. J.M. Jonker , dr. C.H. Smorenburg , prof. dr. H. Struikmans , drs. T. Rozema , dr. A. Pronk , dr., prof. dr. J.E.A. Portielje , dr. M.E. Hamaker

Samenvatting

Doel: Het doel van deze studie is het inventariseren van de huidige geriatrisch oncologische zorg voor oudere kankerpatiënten in Nederland, potentiële knelpunten bij de implementatie van een geriatrische evaluatie bij ouderen met kanker en de mogelijkheden voor verbetering.
Methode: Een internet-enquête werd verstuurd naar 1.726 Nederlandse internist-oncologen, geriaters, oncologisch chirurgen en radiotherapeut-oncologen.
Resultaten: Het responspercentage was 35%. Volgens de helft van de respondenten wordt een vorm van geriatrische evaluatie bij oudere kankerpatiënten uitgevoerd, deels routinematig (37%), maar regelmatig ad hoc (35%). Volgens de respondenten zou een meer structurele beoordeling van ouderen met kanker en een betere incorporatie van de resultaten hiervan in de besluitvorming de geriatrisch oncologische zorg verder kunnen verbeteren. Hierbij lijkt een intensievere samenwerking tussen oncologisch specialisten en geriaters wenselijk.
Van de respondenten zonder geriatrisch oncologische zorg, geeft 83% aan geïnteresseerd te zijn in het invoeren van een vorm van geriatrische oncologie, vooral voor optimale selectie en ondersteuning van ouderen en het kunnen leveren van maatwerk. Prioritering is echter een veel genoemd obstakel (40%) en ruim een derde van de respondenten is onzeker over de vorm waarin geriatrische oncologie geïmplementeerd zou moeten worden.
Conclusie: Een vorm van geriatrische evaluatie van oudere kankerpatiënten is bij 50% van de respondenten ingevoerd, maar er is behoefte aan een meer structurele geriatrische beoordeling. Interesse voor geriatrische evaluaties van deze patiënten is groot, maar er bestaat nog veel onduidelijkheid over de vormgeving. Om de implementatie van geriatrische oncologie succesvol te laten verlopen, zal samenwerking nodig zijn tussen oncologische en geriatrische specialisten.

(NED TIJDSCHR ONCOL 2014;11:293–300)

Lees verder

Palliatieve radiotherapie bij het Ovariumcarcinoom

NTVO - 2014, nummer 6, september 2014

drs. J. Rozenberg , dr. F. Jeurissen , prof. dr. H. Struikmans , dr. T.C. Stam

Samenvatting

Doel en achtergrond: Palliatieve radiotherapie wordt relatief weinig toegepast bij gemetastaseerd ovariumcarcinoom.

Methoden: Beschrijving van 2 casus in het MCH Westeinde in Den Haag en een literatuuronderzoek.

Resultaten: Palliatieve radiotherapie bleek zeer effectief te zijn.

Conclusie: De rol van radiotherapie is ondergewaardeerd en moet worden overwogen bij symptomatische metastasen.

(NED TIJDSCHR ONCOL 2014;11:239–43)

Lees verder

Lokale controle, kwaliteit van leven en stem kwaliteit bij T1-larynxcarcinoom na conventionele en na geaccelereerde gehypofractioneerde bestraling: een retrospectieve studie

NTVO - 2012, nummer 6, september 2012

drs. E.S.H. Portier , dr. H. Bogaardt , drs. M. de Jong , drs. J-H. Franssen , drs. M. Immink , drs. R. Wiggenraad , prof. dr. H. Struikmans

Samenvatting

Achtergrond en doel: De meerwaarde van geaccelereerde (gehypofractioneerde) bestraling van het T1-larynxcarcinoom is niet vastgesteld. Gegevens over langetermijneffecten zijn schaars. Het doel van deze populatiegebaseerde studie was het vergelijken van lokale controle, overleving en kwaliteit van leven en kwaliteit van de stem tussen patiënten die geaccelereerd zijn bestraald met hypofractionering en patiënten die conventioneel gefractioneerd zijn bestraald.

Patiënten en methoden: Tweehonderdnegentig patiënten met T1-larynxcarcinoom in de regio van het Integraal Kankercentrum Nederland, locatie Leiden, werden geïncludeerd in deze retrospectieve studie. Allen werden tussen 1993 en 2008 in opzet curatief bestraald. Gegevens werden verkregen uit de kankerregistratie van het Integraal Kankercentrum Nederland, locatie Leiden, en de medische status. Door middel van vragenlijsten werden de kwaliteit van leven en kwaliteit van de stem geëvalueerd.

Resultaten: De mediane follow-upperiode was 82 maanden. De drie-, vijf- en tienjaars lokale controle waren respectievelijk 88%, 84% en 83%. Lokale controle, overleving en kwaliteit van leven en kwaliteit van de stem waren niet significant verschillend tussen het conventionele bestralingsschema en het geaccelereerde bestralingsschema (met fracties van 2,4 Gy).

Conclusie: Uit deze retrospectieve studie blijkt dat geaccelereerde bestraling met 2,4 Gy per fractie een vergelijkbare lokale controle en overleving geeft als met conventioneel gefractioneerde bestraling, waarbij kwaliteit van leven en kwaliteit van stem niet negatief lijken te worden beïnvloed door de hogere fractiedosis van 2,4 Gy.

(NED TIJDSCHR ONCOL 2012;9:245–55)

Lees verder

Een hartsparende bestralingstechniek bij vrouwen met linkszijdige borstkanker: de resultaten van 4 jaar ervaring in Radiotherapiecentrum West

NTVO - 2012, nummer 6, september 2012

dr. M.E. Mast , J.N. van der Klein , S. van Geen , M. Jacobs , J. van Wingerden , dr. A.L. Petoukhova , prof. dr. H. Struikmans

Samenvatting

Uit de literatuur blijkt dat met het verbeteren van de overleving van borstkankerpatiënten ook het risico op hartziekten is verhoogd door de verschillende behandelmodaliteiten en dat ook met de nieuwe bestralingstechnieken het hart en de hartvaten nog steeds een hoge dosis ontvangen.

Het toepassen van een ademhalingsgecontroleerde bestraling bij linkszijdige borstkanker is van belang om de afstand tot het hart en de hartvaten te vergroten en daarmee de dosis in beide te verlagen. De ademhalingsgecontroleerde bestraling is eenvoudig toe te passen in de dagelijkse praktijk. In Radiotherapiecentrum West (RCWEST) wordt gebruik gemaakt van ‘Active Breathing Control’, de zogenoemde ABC-methode. De tijd om de patiënt voor te bereiden op de bestraling is met de ABC-methode eenmalig met een uur toegenomen. De tijd op het bestralingstoestel is echter niet veranderd ten opzichte van een nietademhalingsgecontroleerde bestraling. De ademhalingsgecontroleerde bestraling is goed uitvoerbaar in de dagelijkse kliniek; van de patiënten met een klinisch T1–2, N0–2, M0 linkszijdige borstkanker, waarbij de ABC-methode is uitgevoerd, kan 99% deze volhouden. Totdat duidelijk wordt welke drempeldosis zou moeten worden gehanteerd om de kans op hartschade te verkleinen, wordt in RCWEST de ademhalingsgecontroleerde methode bij alle patiënten met linkszijdige borstkanker aangeboden en is elke reductie in hartdosis van belang.

(NED TIJDSCHR ONCOL 2012;9:270–6)

Lees verder