Articles

Nauwkeurigheid van het aantonen van tumorrest na neoadjuvante chemoradiotherapie bij het oesofaguscarcinoom: de preSANO-trial

NTVO - 2015, nummer 2, march 2015

drs. B.J. Noordman , drs. J. Shapiro , dr. M.C.W. Spaander , prof. dr. K.K. Krishnadath , prof. dr. H.W.M. van Laarhoven , dr. M.I. van Berge Henegouwen , dr. G.A.P. Nieuwenhuijzen , prof. dr. R. van Hillegersberg , dr. M.N. Sosef , prof. dr. E.W. Steyerberg , prof. dr. B.P.L. Wijnhoven , prof. dr. J.J.B. van Lanschot

Samenvatting

Inleiding: Sinds de publicatie van de CROSS-trial bestaat de in opzet curatieve behandeling voor patiënten met een oesofaguscarcinoom uit neoadjuvante chemoradiotherapie (nCRT) gevolgd door een slokdarmresectie. Nadere analyse van de resultaten van de CROSS-trial toonde aan dat er bij 29% van de patiënten die nCRT hadden ondergaan, sprake was van een pathologisch complete respons in het resectiepreparaat. Deze bevindingen hebben ertoe geleid dat de timing en de indicatie om (alle) patiënten na nCRT te opereren ter discussie staat. Voordat een beleid van ‘active surveillance’ bij patiënten zonder aantoonbare tumorrest in een klinisch onderzoek kan worden bestudeerd, moet eerst worden aangetoond dat aan- of afwezigheid van tumorrest met grote betrouwbaarheid kan worden vastgesteld.

Methoden: De preSANO-trial is een multicentrum, prospectief haalbaarheidsonderzoek, gericht op patiënten met een in opzet curatief te behandelen slokdarmcarcinoom. Zes weken na het einde van de nCRT wordt de klinische respons beoordeeld door middel van endoscopie met biopsieën en endosonografie (eerste ‘clinical response evaluation’; CRE-I). Patiënten met vitale tumorcellen in de biopten ondergaan direct aansluitend een slokdarmresectie. Patiënten zonder vitale tumorcellen in de biopten komen in aanmerking voor een uitgestelde resectie, 12–14 weken na het einde van de nCRT. Eén week voorafgaand aan de uitgestelde operatie volgt een tweede diagnostisch traject (CRE-II) ter beoordeling van de respons, bestaande uit een PET-CT-scan, gevolgd door endoscopie met biopsieën, endosonografie en fijnenaaldaspiratie van PET-positieve laesies en/of verdachte lymfeklieren. Alle patiënten ondergaan vervolgens een resectie, tenzij alsnog afstandsmetastasering wordt vastgesteld. De primaire uitkomstmaat van dit onderzoek is de correlatie tussen de klinische respons bij CRE-I en CRE-II, en de pathologische respons in het resectiepreparaat.

Discussie: Als uit de huidige preSANO-trial blijkt dat de aan- of afwezigheid van tumorrest nauwkeurig kan worden vastgesteld, zal in een multicentrum gerandomiseerd vervolgonderzoek (SANO-trial; ‘Surgery As Needed for Oesophageal cancer trial’) worden onderzocht of patiënten met een klinisch complete respons na nCRT baat hebben bij een ‘active surveillance’-beleid.

(NED TIJDSCHR ONCOL 2015;12:78–84)

Lees verder

Hersenmetastasen bij oesofaguscarcinoom: zeldzaam?

NTVO - 2013, nummer 2, march 2013

drs. N. Knotter , R. Derksen , dr. M.I. van Berge Henegouwen , prof. dr. J.H.G. Klinkenbijl

samenvatting

Achtergrond: De incidentie van het oesofaguscarcinoom in Nederland is de afgelopen decennia fors gestegen. Uit verschillende studies blijkt een sterk verband tussen het stadium van de ziekte en het voorkomen van hersenmetastasen. Momenteel is er geen preoperatieve screening naar hersenmetastasen bij deze patiëntengroep.

Doel: Het doel van dit onderzoek is het in kaart brengen van de incidentie van hersenmetastasen bij patiënten die zijn geopereerd aan een oesofaguscarcinoom. Is dit aantal aanleiding genoeg tot het inzetten van preoperatieve diagnostiek naar hersenmetastasen door middel van een computertomografie (CT) van de hersenen of ‘magnetic resonance imaging’ (MRI)?

Methode: In de periode 1993 tot en met 2011 werden in het Academisch Medisch Centrum 1.198 patiënten aan een oesofaguscarcinoom geopereerd. Allen zijn geïncludeerd in een retrospectief cohortonderzoek waarbij is gekeken naar de incidentie van hersenmetastasen en de overleving in de postoperatieve follow-up.

Resultaten: Bij 24 patiënten (2%) werden in de follow-up hersenmetastasen ontdekt. Bij 75% van deze patiënten werd deze diagnose binnen 1 jaar postoperatief gesteld. Totaal zijn 21 patiënten (87,5%) binnen 4 jaar postoperatief overleden.

Conclusie: Gezien het percentage patiënten dat postoperatief overlijdt met hersenmetastasen, die preoperatief onbekend waren, is het de overweging waard preoperatieve diagnostiek te verrichten door middel van een CT-hersenen, dan wel een MRI-scan, bij de groep patiënten die in opzet curatief te behandelen zijn met radiochemotherapie gevolgd door resectie.

(NED TIJDSCHR ONCOL 2013;10:48–53)

Lees verder