Articles

Adjuvante chemotherapie voor mammacarcinoom in een perifeer ziekenhuis: een kwaliteitsonderzoek

NTVO - 2014, nummer 4, june 2014

drs. K.A. Frerichs , drs. J.C.B. Hunting , dr. M. Los , dr. P.C. de Jong

Samenvatting

Doel: De kwaliteit van adjuvante chemo- en immuuntherapie bij mammacarcinomen in het St. Antonius Ziekenhuis is getoetst aan de hand van de richtlijn ‘Mammacarcinoom’ opgesteld door het IKNL en de NABON-nota uit 2008. Hierbij is gekeken naar wachttijden, relatieve dosisintensiteit, uitstel van kuren, dosisreductie en toxiciteit.

Methoden: Alle patiënten van de 3 coauteurs die tussen 2008 en 2010 zijn gestart met adjuvante chemotherapie wegens mammacarcinoom zijn geïncludeerd. Gegevens zijn retrospectief verkregen uit medische dossiers.

Resultaten: Er zijn 188 patiënten geïncludeerd. De wachttijden tussen operatie of voltooien van radiotherapie en start van adjuvante chemotherapie bleken niet te voldoen aan de normen: 16% van de patiënten startte binnen 4 weken na de operatie met chemotherapie en 74% binnen 3 weken na radiotherapie. De gemiddelde relatieve dosisintensiteit (RDI) was 96% voor het FE100C-protocol, 98% voor FE100C-D, 100% voor FE90C, 98% voor TAC en 94% voor AC-TH. De minimale RDI van 85% werd niet behaald bij 5 patiënten in het FE100C-D-protocol, 1 patiënte in het TAC-protocol en 14 patiënten in het AC-THprotocol. Binnen het AC-TH-protocol was neuropathie vaak de reden van uitstel. De totale incidentie van neutropene koorts was 11% (n=21), de incidentie binnen het FE100C-D-protocol was 14%.

Conclusie: Verkorting van de wachttijd tussen operatie of radiotherapie en start van chemotherapie is noodzakelijk. Daarvoor zijn logistieke verbeteringen reeds doorgevoerd. Ten aanzien van de RDI wordt aan de norm voldaan. De incidentie van neutropene koorts komt overeen met de risico-inschatting volgens de EORTC en vormt geen indicatie voor primaire profylaxe met G-CSF.

(NED TIJDSCHR ONCOL 2014;11:141–48)

Lees verder

De toxiciteit en behaalde dosisintensiteit van adjuvante behandeling met capecitabine en oxaliplatine bij coloncarcinoom in stadium III en hoogrisicostadium II

NTVO - 2014, nummer 3, may 2014

E. van der Vlies , dr. A. Meerveld-Eggink , drs. J.C.B. Hunting , dr. P.C. de Jong , dr. M. Los

samenvatting

Doel: Sinds 2005 worden het hoogrisicostadium II- en het stadium III-coloncarcinoom adjuvant behandeld met chemotherapie bestaande uit capecitabine en oxaliplatine. Dit retrospectieve onderzoek werd opgezet om de toxiciteit van deze adjuvante behandeling te evalueren.

Methode: Alle patiënten uit het St. Antonius Ziekenhuis die tussen 2006 en 2011 een radicale resectie van een hoogrisicostadium II- en stadium III-coloncarcinoom ondergingen en aanvullend werden behandeld met capecitabine en oxaliplatine werden geïncludeerd. Het staken van het therapeutisch traject, een dosisreductie, uitstel van een kuur, alsmede de incidentie van bijwerkingen werden retrospectief geanalyseerd om het effect van de toxiciteit op het standaard adjuvante traject in kaart te brengen.

Resultaten: In totaal werden 70 patiënten geïncludeerd. Oxaliplatine: 49 patiënten (70%) braken de chemokuren vroegtijdig af, met neuropathie als meest frequente oorzaak (49%). In totaal ondervond 91,6% van de studiepopulatie klachten van perifere neuropathie. De mediane dosisintensiteit bedroeg 69,8%. Capecitabine: 13 patiënten (18,6%) voltooiden het therapeutische traject niet, met diarree (38,5%) en algehele malaise (38,5%) als meest frequente oorzaken. De mediane dosisintensiteit bedroeg 93%.

Conclusie: In de praktijk blijkt de toxiciteit van met name oxaliplatine een fors belemmerend effect te hebben op het voltooien van de volledige behandeling met adjuvante chemotherapie.

(NED TIJDSCHR ONCOL 2014;11:92–9)

Lees verder