Alvleesklierkanker geldt als een van de meest dodelijke kankers, en de reden daarvoor is het feit dat de ziekte doorgaans pas symptomen geeft in een gevorderd stadium. Genezing is dan vaak al geen optie meer. Vroege detectie van alvleesklierkanker vergroot de kans op een betere overleving, en onderzoekers van LUMC in Leiden denken nu bewijs aan te dragen voor het nut van jaarlijks screenen van mensen met een erfelijk verhoogd risico op alvleesklierkanker.
Het gaat daarbij om de zogeheten p16-Leiden-mutatie, een DNA-fout die relatief veel voorkomt in de Leidse omgeving. Aan LUMC is daarom 20 jaar geleden al een screeningsprogramma opgezet voor mensen van wie bekend was dat zij een grotere kans op alvleesklier hadden. Nu, twintig jaar later, is door onderzoekers de balans opgemaakt of die screenings zin hebben gehad.
De screening bestaat uit een jaarlijkse MRI-scan en wordt alleen aangeboden aan mensen die een erfelijke DNA-mutatie hebben in het gen dat het recept voor eiwit p16 bevat. Deze DNA-mutatie verhoogt de kans op alvleesklierkanker met wel 20%.
In de 20 jaar dat mensen met de ‘Leidse’ DNA-mutatie zich jaarlijks lieten screenen kon bij 80% van de mensen bij wie alvleesklierkanker werd aangetroffen de tumor operatief verwijderd worden. Een groot verschil met de normale populatie, waar slechts 20% van de patiënten nog voor een operatie –en mogelijk genezing- in aanmerking komt. Ook de overleving was een stuk beter. Bij degenen die jaarlijks gescand werden was de vijfjaarsoverleving na diagnose gemiddeld 32%, terwijl in de normale bevolking na 5 jaar nog maar 5% in leven is.
In totaal ging het om 350 personen met de DNA-mutatie in het p16-gen die jaarlijks gescreend werden. Leidse artsen hadden al langere tijd families uit de omgeving van Leiden in het vizier waarbij opvallend vaak melanomen voorkwamen. De oorzaak bleek in het p16-gen te liggen. Het viel op dat bij deze zogenoemde p16-Leiden-dragers ook vaak alvleesklierkanker ontstond. Dat was de reden voor maag-darm-leverarts Hans Vasen om begin 2000 te starten met een jaarlijkse alvleesklierkankerscreening bij deze groep.
De onderzoekers waarschuwen wel dat er bij dergelijke screeningsprogramma’s altijd de kans bestaat dat er een vals-positieve uitslag komt. Bij 7 patiënten werd inderdaad alvleesklierkanker geconstateerd, wat later niet het geval bleek te zijn.
De Leidse onderzoekers willen nu kijken of vergelijkbare screeningprogramma’s ook opgestart kunnen worden voor andere hoog-risicogroepen. Daarnaast willen de artsen hun screeningssysteem verbeteren door lerende algoritmes in te zetten die helpen de MRI-scans nog accurater te interpreteren. Ook hopen de artsen dat er biomarkers in het bloed gevonden worden die de diagnostiek van alvleesklierkanker kunnen verbeteren.
Referentie