
Op grond van de definitieve analyse van de fase III-studie KEYNOTE-826 geeft behandeling met pembrolizumab plus chemotherapie bij patiënten met gevorderde en gerecidiveerde cervixkanker een betere progressievrije en algehele overleving dan behandeling met placebo plus chemotherapie.1 Volgens een recent in Annals of Oncology gepubliceerde verkennende subgroepanalyse van dr. Domenica Lorusso c.s. (National Cancer Institute of Milan, Italië) staat een verbeterde overleving met pembrolizumab plus chemotherapie bij deze patiëntengroep los van een eventuele gelijktijdige behandeling met bevacizumab.2
Volgens de in 2023 gepubliceerde definitieve resultaten van de fase III-studie KEYNOTE-826 was er bij behandeling met pembrolizumab plus chemotherapie (met of zonder bevacizumab) sprake van een significante verbetering van de progressievrije overleving (‘progression-free survival’, PFS) en algehele overleving (‘overall survival’, OS) bij patiënten met ‘persistent’, gerecidiveerd of gemetastaseerd cervixcarcinoom.1 In een verkennende analyse zijn deze studieresultaten nader onderzocht en vergeleken tussen patiëntensubgroepen die zich onderscheiden in het gebruik van bevacizumab.2
In de dubbelblinde, placebogecontroleerde fase III-studie KEYNOTE-826 werden patiënten (n=617) met ‘persistent’, gerecidiveerd of gemetastaseerd cervixcarcinoom 1:1 gerandomiseerd tussen pembrolizumab (n=308) elke drie weken 200 mg i.v. of placebo (n=309) gedurende maximaal 35 cycli. Daarnaast ontvingen alle patiënten elke drie weken paclitaxel 175 mg/m2 plus cisplatine 50 mg/m2 of carboplatine in een oppervlakte onder de concentratie-tijdcurve van 5 mg/ml/minuut gedurende maximaal 6 cycli. Patiënten die aanhoudend klinisch voordeel ondervonden en de chemotherapie verdroegen, konden hiermee na deze 6 cycli doorgaan. Tevens mochten patiënten volgens de lokale praktijk en naar het oordeel van de onderzoeker elke drie weken bevacizumab 15 mg/kg i.v. ontvangen.
Patiënten die in aanmerking kwamen voor deelname aan de studie waren vrouwen van ≥18 jaar met meetbare ziekte volgens RECIST versie 1.1, een ECOG-prestatiestatus van 0-1 en een gearchiveerd tumormonster of een nieuw verkregen biopt voor prospectieve bepaling van de PD-L1-status. Patiënten mochten geen eerdere systemische chemotherapie hebben ontvangen en niet in aanmerking komen voor curatieve behandeling (eerdere radiotherapie en chemoradiotherapie, die ≥2 weken voorafgaand aan randomisatie was afgerond, werd toegestaan). Randomisatie werd gestratificeerd op grond van het stadium van metastasering bij diagnose, gepland gebruik van bevacizumab en de gecombineerde positieve score voor PD-L1-expressie (PD-L1 CPS: <1, 1-9 of ≥10).
De behandeling werd voortgezet totdat het maximale aantal behandelcycli voor elke behandeling was bereikt of tot een radiologisch bevestigde ziekteprogressie, onaanvaarbare toxiciteit, tussentijds optredende ziekte, terugtrekking van de patiënt uit het onderzoek of volgens beslissing van de onderzoeker. De duale primaire uitkomstmaten waren PFS en OS volgens RECIST versie 1.1 ter beoordeling door de onderzoeker.2
Ook betere overleving zonder bevacizumab
In totaal ontving 63,6% van de patiënten in de pembrolizumabgroep en 62,5% van de patiënten in de placebogroep tevens bevacizumab.2 De meest voorkomende reden voor het niet geven van bevacizumab was een medische contra-indicatie (75,9%). Bij patiënten die wel bevacizumab hadden gekregen, waren de hazard ratio’s voor PFS in het voordeel van de pembrolizumabgroep. Dit gold zowel voor de gehele patiëntgroep die bevacizumab had gekregen (HR [95%-BI]: 0,57 [0,45-0,73]) als voor patiënten met een PD-L1 CPS ≥1 (HR [95%-BI]: 0,56 [0,43-0,73]). Ten aanzien van de OS waren de HR’s (95%-BI) voor deze subgroepen respectievelijk 0,61 (0,47-0,80) en 0,60 (0,45-0,79). Ook bij patiënten die geen bevacizumab hadden gekregen, bleken de hazard ratio’s voor PFS in het voordeel van de pembrolizumabgroep. Dit gold zowel voor de gehele patiëntgroep die geen bevacizumab had gekregen (HR [95%-BI]: 0,69 [0,50-0,94]) als voor patiënten met een PD-L1 CPS ≥1 (HR [95%-BI]: 0,61 [0,44-0,85]). Ten aanzien van de OS waren de HR’s (95%-BI) voor deze subgroepen respectievelijk 0,67 (0,49-0,91) en 0,61 (0,44-0,85). Onder patiënten die bevacizumab kregen, traden behandelingsgerelateerde bijwerkingen van graad ≥3 op bij 74,0% van de patiënten in de pembrolizumabgroep en bij 66,8% in de placebogroep.
Op grond van deze bevindingen hebben de auteurs geconcludeerd dat pembrolizumab plus chemotherapie resulteert in een langere PFS en OS en een beheersbaar bijwerkingenprofiel in vergelijking tot placebo plus chemotherapie bij patiëntensubgroepen die zich onderscheiden op grond van hun gebruik van bevacizumab.
Referenties