Inductietherapie met doxorubicine en trabectedine gevolgd door een onderhoudsbehandeling met trabectedine leidt tot een langere progressievrije en algehele overleving dan alleen doxorubicine bij onbehandelde patiënten met een gevorderd leiomyosarcoom in de baarmoeder of weke delen. Dit concluderen Patricia Pautier (Institut Gustave-Roussy, Villejuif, Frankrijk) en collega-onderzoekers op basis van de resultaten van de LMS04-studie.
LMS04 was een multicentrische, gerandomiseerde ‘open-label’-fase III-studie die is uitgevoerd in 20 Franse expertisecentra op het gebied van sarcomen. Patiënten met een lokaal gevorderd of gemetastaseerd leiomyosarcoom die niet eerder waren behandeld met chemotherapie werden 1:1 gerandomiseerd tussen inductietherapie met doxorubicine en trabectedine (6 cycli) of alleen doxorubicine (6 cycli). Patiënten in de doxorubicine-trabectedinegroep bij wie geen ziekteprogressie was opgetreden na de inductietherapie kregen aanvullend een onderhoudsbehandeling met trabectedine (tot maximaal 17 cycli). Chirurgische resectie van restziekte was in beide groep toegestaan na 6 cycli. Analyses van de progressievrije overleving (primaire uitkomstmaat) en de algehele overleving (secundaire uitkomstmaat) werden gecorrigeerd voor tumorlokalisatie (baarmoeder vs. weke delen) en ziektestadium (lokaal gevorderd vs. gemetastaseerd). Ook werd de veiligheid van beide behandelingen beoordeeld.
In totaal werden 150 patiënten gerandomiseerd, van wie 67 patiënten met een leiomyosarcoom in de baarmoeder en 83 patiënten met een leiomyosarcoom in de weke delen. Een eerdere analyse, na mediaan 36,9 maanden follow-up, liet zien dat inductietherapie met doxorubicine en trabectedine gevolgd door een onderhoudsbehandeling met trabectedine resulteert in een statistisch significant langere progressievrije overleving dan alleen doxorubicine (mediaan: 12,2 vs. 6,2 maanden; aHR [95%-BI]: 0,41 [0,29-0,58]).2 Een soortgelijk resultaat werd behaald na een mediane follow-upduur van 55 maanden (mediaan: 12 vs. 6 maanden; aHR [95%-BI]: 0,37 [0,26-0,53]). Op dat moment waren 107 patiënten overleden: 47 in de doxorubicine-trabectedinegroep en 60 in de doxorubicinegroep. De algehele overleving was eveneens statistisch significant langer in de doxorubicine-trabectedinegroep, vergeleken met de doxorubicinegroep (mediaan: 33 vs. 24 maanden; aHR [95%-BI]: 0,65 [0,44-0,95]).
Ongewenste voorvallen van graad 3 of 4 (97 vs. 56%; p<0,001) en dosisverlagingen (43 vs. 22%) kwamen vaker voor bij inductietherapie met doxorubicine en trabectedine dan met alleen doxorubicine.
Referenties