SAMENVATTING
Radiotherapie bij patiënten met een ‘Implantable Cardioverter Defibrillator’ (ICD) kan tot beschadiging of storing van de ICD leiden. Om dit te voorkomen dient de dosis op de pulsgenerator van het ICD-systeem onder de protocollair vastgelegde grens te worden gehouden. Bij de meeste patiënten lukt dit, maar bij bepaalde groepen, zoals patiënten met linkszijdig mammacarcinoom, is dit niet altijd mogelijk. In dit artikel wordt een casus van een borstkankerpatiënt met een ICD beschreven die een mastectomie heeft ondergaan gevolgd door radiotherapie op de thoraxwand en axillaire lymfeklieren. De pulsgenerator lag in het doelvolume en zou naar verwachting ruim 36 Gy ontvangen. Vanwege een eerdere postoperatieve wondinfectie was het ongewenst om de pulsgenerator te verplaatsen of te verwijderen. In plaats hiervan werd de shockfunctionaliteit van de geïmplanteerde ICD uitgeschakeld en werd de ICD-tachycardiefunctie gedurende de radiotherapeutische behandelperiode overgenomen door een draagbare ICD (‘Wearable Cardioverter Defibrillator’; WCD). De WCD werd tot twee weken na radiotherapie gedragen. De functionaliteit van de geïmplanteerde ICD werd intensiever gemonitord vanaf het begin van de radiotherapeutische behandeling tot zes maanden erna.
De intensieve monitoring bestond uit twee onderdelen: 1) poliklinische controle waarbij ICD-controle voor en na afloop van de radiotherapiebehandeling, 2) controle van de ICD door middel van ‘remote monitoring’: tijdens de behandeling dagelijkse ‘alert check’ en een wekelijkse inzending van de complete ICD-data, na de laatste behandeling dagelijkse ‘alert check’ en tweewekelijks inzenden van de complete ICD-data tot twee maanden na radiotherapie en daarna maandelijks tot zes maanden. Ondanks de hoge ontvangen dosis functioneerde de ICD nog steeds naar behoren. Een WCD kan worden overwogen in specifieke situaties als een ICD niet kan worden verplaatst of verwijderd.
(NED TIJDSCHR ONCOL 2023;20:206–9)