Wat is bijnierkanker?
Wanneer er kanker ontstaat in het buitenste deel (schors) van de bijnier, spreken we van bijnierkanker of bijnierschorscarcinoom. Kanker kan ook in het binneste deel (merg) ontstaan, maar dit is een andere ziekte met een ander beloop.
De bijnierschors produceert onder andere drie belangrijke hormonen: cortisol, aldosteron en androgenen. Deze hormonen worden ook wel steroïden genoemd. Al deze hormonen spelen in veel verschillende metabole processen een rol.
Cortisol is een stresshormoon die onder andere de suikerstofwisseling, de bloeddruk, de nierfunctie en de spieren beïnvloedt. Aldosteron zorgt voor de balans van water en zout in het lichaam, en speelt daarom een belangrijke rol bij het regelen van de bloeddruk. Androgenen zijn belangrijk voor de secundaire geslachtskenmerken zoals de ontwikkeling van beharing bij mannen en vrouwen.
Kankercellen in de bijnier kunnen zorgen voor een overproductie van één of meerdere van de bovengenoemde hormonen. Dit wordt ook wel een functionerend carcinoom genoemd. In ongeveer 60 procent van de gevallen van bijnierkanker is er sprake van een functionerend carcinoom. Wanneer er geen extra hormonen worden geproduceerd, wordt er gesproken over een niet-functionerend carcinoom.
Bijnierkanker is een relatief zeldzame en agressieve vorm van kanker. In Nederland worden er jaarlijks ongeveer 50 mensen gediagnostiseerd met bijnierschorscarcinoom. De ziekte komt met name bij mensen tussen de 45 en 75 voor.
De symptomen van bijnierkanker zijn bij een groot deel van de patiënten hormoongerelateerd. Dit houdt in dat de symptomen afhangen van het hormoon dat door de tumorcellen wordt geproduceerd.
Een verhoogde cortisolproductie door de tumor kan zorgen voor:
Een verhoogde aldosteronproductie door de tumor kan leiden tot:
Een verhoogde productie van geslachtshormonen kan resulteren in:
Mocht de tumor geen extra hormonen produceren, dan leidt dit tot andere symptomen. Aangezien een niet- hormoonproducerende bijniertumor in het begin geen tot weinig symptomen veroorzaakt, worden de tumoren meestal pas in een later stadium ontdekt. Patiënten kunnen dan last hebben van een vol gevoel, pijn in de buik, misselijkheid, braken, gewichtsverlies, spierzwakte en koorts.
Kinderen met bijnierkanker kunnen een erfelijke aanleg hebben voor het ontwikkelen van de ziekte. Uit onderzoek is gebleken dat patiënten met Beckwith-Wiedeman of Li-fraumeni-syndroom een verhoogde kans hebben op het ontwikkelen van de ziekte. Dit betekent dat het syndroom erfelijk is, maar het ontwikkelen van de kanker niet. Bij volwassenen is er meestal geen sprake van een erfelijke aanleg.
Mocht de huisarts vermoeden dat een patiënt bijnierkanker heeft, dan zal er een lichamelijk onderzoek volgen waarbij de bloeddruk, het hart, de longen en de buik gecontroleerd worden. Tevens zal er gekeken worden naar het beharingspatroon, borstontwikkeling, afwijkingen van de huid en veranderingen aan de geslachtsdelen. Als de huisarts afwijkingen vindt, zal de patiënt doorverwezen worden naar een internist.
Een internist zal uitgebreid bloed- en urineonderzoek doen en tevens zal er radiologisch onderzoek plaatsvinden, zoals een CT-scan of MRI. Met behulp van deze uitslagen kan ook het stadium van de bijnierkanker worden bepaald. Dit is belangrijk voor het opzetten van het behandelplan.
Bij bijnierkanker zijn er 4 stadia te onderscheiden:
Bij ongeveer de helft van de patiënten is er op het moment van diagnose al sprake van uitzaaiingen. Deze uitzaaiingen bevinden zich meestal in de lever, longen of botten.
Bovendien is de differentiatiegraad van de tumor van belang voor de behandeling en prognose. Deze kan worden bepaald door middel van een biopt van de tumor. Een biopt is een stukje weefsel dat tijdens een lichte ingreep wordt weggehaald en onder de microscoop kan worden onderzocht. De differentiatiegraad zegt iets over in hoeverre de kankercellen nog op normale cellen lijken.
Als eerste stap van de behandeling wordt geprobeerd om de tumor operatief te verwijderen. De patiënt moet dan wel in een goede lichamelijke conditie verkeren. Een operatie is meestal mogelijk wanneer er sprake is van een stadium I tot III tumor. Ook al is de operatie geslaagd, dan bestaat er een kans van 75 tot 85 procent dat de tumor terugkeert.
Mocht een operatie niet mogelijk zijn, of kunnen niet alle kankercellen worden verwijderd, dan kan de kanker worden behandeld met mitotaan, chemotherapie of radiotherapie.
Mitotaan kan tijdens meerdere fasen van de behandeling worden ingezet. Het slikken van deze tabletten na de operatie kan de kans op terugkeer van de ziekte verkleinen. Het kan ook worden voorgeschreven wanneer de tumor niet geheel is verwijderd of als er uitzaaiingen zijn ontdekt in andere organen. In combinatie met chemotherapie zou mitotaan een versterkend effect hebben op het vernietigen van de kankercellen.