Alvleesklierkanker, ook bekend als pancreascarcinoom, is een ongecontroleerde woekering van kwaadaardige tumorcellen in de alvleesklier, een orgaan binnen het spijsverteringsstelsel.
Omdat er in de alvleesklier verschillende soorten cellen voorkomen, wordt er een onderscheid gemaakt tussen twee soorten alvleesklierkanker:
Adenocarcinoom is de meest voorkomende vorm van alvleesklierkanker en ontstaat in de afvoerbuisjes, ook wel exocriene klieren genoemd.
Minder bekende varianten van alvleesklierkanker zijn:
Ieder jaar worden in Nederland ongeveer 2400 nieuwe gevallen van alvleesklierkanker vastgesteld. Hoewel er veel onderzoek wordt gedaan naar de oorzaak en behandeling, blijft alvleesklierkanker één van de minst overleefbare kankersoorten. De uitdaging bij dit type kanker blijft dat de ziekte vaak relatief laat wordt vastgesteld. De tumor bevindt zich dan mogelijk al in een gevorderd stadium van ontwikkeling waarbij er sprake kan zijn van uitzaaiingen.
De meeste patiënten met alvleesklierkanker hebben in het begin geen last van symptomen. De ziekte presenteert zich pas in latere stadia, waardoor de behandeling pas laat gestart kan worden en de overlevingskans relatief laag is.
Patiënten krijgen het eerst last van:
Andere symptomen zijn:
Moeite met verteren van voedsel; dit uit zich als misselijkheid, braken en diarree.
Ondanks dat er al veel onderzoek verricht is naar de ziekte, zijn wetenschappers er nog niet achter wat precies alvleesklierkanker veroorzaakt. Er zijn wel een aantal risicofactoren bekend:
Mocht de huisarts vermoeden dat een patiënt alvleesklierkanker heeft, dan volgt een verwijzing naar een specialist. De specialist herhaalt het lichamelijk onderzoek, maar doet ook aanvullende onderzoeken, zoals een bloedonderzoek, echografie of CT-scan, om er zeker van te zijn of er sprake is van de aandoening.
Als de diagnose is gesteld, volgen er onderzoeken om het stadium van de kanker te bepalen en wordt er een behandelplan opgesteld. Dit kan worden gedaan met behulp van een MRI-scan/MRCP, endo-echografie en eventueel een kijkoperatie (laparoscopie) en/of een ERCP-onderzoek. Tijdens deze onderzoeken worden het type, de locatie en de stadia van de tumor bepaald.
Een ERCP (Endoscopisch Retrograde Cholangio- en Pancreaticografie) is een kijkonderzoek van de galwegen en de afvoergang van de alvleesklier. Dit wordt gedaan door middel van een endoscoop, een flexibele slang met camera. Dit onderzoek kan worden uitgevoerd als andere beeldvormende technieken geen duidelijk beeld scheppen. Tegenwoordig voeren artsen dit onderzoek meestal alleen uit als zij verwachten dat er tijdens dit onderzoek een ingreep moet plaatsvinden.
Het bepalen van de stadia van de kanker is belangrijk voor het schatten van de prognose en de behandeling. Er zijn 5 stadia van alvleesklierkanker:
Ook is de differentiatiegraad van de tumor van belang door de behandeling en prognose. Deze kan worden bepaald door middel van een biopt van de tumor. Een biopt is een stukje weefsel wat na diverse technieken onder de microscoop kan worden onderzocht. De differentiatiegraad zegt iets over in hoeverre de kankercellen nog op normale cellen lijken.
Omdat alvleesklierkanker meestal pas in een laat stadium wordt ontdekt, krijgt uiteindelijk ongeveer 25 procent van de patiënten een behandeling die gericht is op genezing. Bij het merendeel van de gevallen wordt daarom gesproken over een palliatieve behandeling: een aanpak die gericht is op het verminderen van de klachten.
In Nederland komen patiënten met uitzaaiingen buiten het mogelijke operatiegebied niet meer in aanmerking voor een operatie. Dit geldt ook voor patiënten waarbij naar aanleiding van beeldmateriaal is vastgesteld dat er geen verwijdering van de tumor meer mogelijk is.
Mocht uit het onderzoek blijken dat de tumor operatief te verwijderen is, dan wordt de patiënt geopereerd en meestal verder behandeld met chemotherapie en/of bestraling. Dit om de kans op terugkeer en/of uitzaaiingen te verkleinen. De laatste twee behandelmethoden worden ook gebruikt als onderdeel van een palliatieve behandeling.